Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. smaak:
  2. smaken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for smaak from Dutch to French

smaak:

smaak [de ~ (m)] nomen

  1. de smaak (voorkeur; voorliefde; keuze)
    la préférence; le goût pour; le choix; la prédilection; l'inclination; le penchant
  2. de smaak (smaakwaarneming)
    la saveur; la perception du goût

Translation Matrix for smaak:

NounRelated TranslationsOther Translations
choix keuze; smaak; voorkeur; voorliefde assortiment; collectie; inktstempel; keur; keus; keuze; keuzemogelijkheid; museumcollectie; optie; schifting; selectie; sortering; sortiment; stempel; uitverkiezing; verkiezing; zegel
goût pour keuze; smaak; voorkeur; voorliefde geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging
inclination keuze; smaak; voorkeur; voorliefde buiging; draaiing; gemoedstoestand; genegenheid; geneigdheid; gezindheid; glooiing; glooiingshoek; hang; inclinatie; kromming; neiging; stemming; tendentie; toegenegenheid
penchant keuze; smaak; voorkeur; voorliefde gemoedstoestand; geneigdheid; gevoel; gezindheid; hang; inclinatie; instinct; intuïtie; neiging; stemming; tendentie
perception du goût smaak; smaakwaarneming
prédilection keuze; smaak; voorkeur; voorliefde geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging
préférence keuze; smaak; voorkeur; voorliefde geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging; prioriteit; voorrang
saveur smaak; smaakwaarneming sappigheid
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
choix keuze

Related Words for "smaak":


Wiktionary Translations for smaak:

smaak
noun
  1. zintuig waarmee men mee proeft
  2. gewaarwording bij het proeven van eten en drank
  3. bepaalde subjectieve voorkeur
smaak
Cross Translation:
FromToVia
smaak goût; saveur flavour — the quality produced by the sensation of taste
smaak saveur flavour — a variety (of taste)
smaak saveur flavour — the characteristic quality of something
smaak goût; saveur taste — one of the sensations produced by the tongue
smaak goût taste — implicit set of preferences
smaak goût GeschmackEmpfindung von Mensch und höheren Tieren bei der Nahrungsaufnahme über den Mund beziehungsweise das Maul

smaken:

smaken verb (smaak, smaakt, smaakte, smaakten, gesmaakt)

  1. smaken (proeven)
    goûter; déguster; savourer
    • goûter verb (goûte, goûtes, goûtons, goûtez, )
    • déguster verb (déguste, dégustes, dégustons, dégustez, )
    • savourer verb (savoure, savoures, savourons, savourez, )

Conjugations for smaken:

o.t.t.
  1. smaak
  2. smaakt
  3. smaakt
  4. smaken
  5. smaken
  6. smaken
o.v.t.
  1. smaakte
  2. smaakte
  3. smaakte
  4. smaakten
  5. smaakten
  6. smaakten
v.t.t.
  1. heb gesmaakt
  2. hebt gesmaakt
  3. heeft gesmaakt
  4. hebben gesmaakt
  5. hebben gesmaakt
  6. hebben gesmaakt
v.v.t.
  1. had gesmaakt
  2. had gesmaakt
  3. had gesmaakt
  4. hadden gesmaakt
  5. hadden gesmaakt
  6. hadden gesmaakt
o.t.t.t.
  1. zal smaken
  2. zult smaken
  3. zal smaken
  4. zullen smaken
  5. zullen smaken
  6. zullen smaken
o.v.t.t.
  1. zou smaken
  2. zou smaken
  3. zou smaken
  4. zouden smaken
  5. zouden smaken
  6. zouden smaken
en verder
  1. ben gesmaakt
  2. bent gesmaakt
  3. is gesmaakt
  4. zijn gesmaakt
  5. zijn gesmaakt
  6. zijn gesmaakt
diversen
  1. smaak!
  2. smaakt!
  3. gesmaakt
  4. smakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for smaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
goûter theevisite
VerbRelated TranslationsOther Translations
déguster proeven; smaken bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; keuren; kluiven; knauwen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; proberen; proeven; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; voorproeven; vreten; zitten proppen
goûter proeven; smaken bikken; bunkeren; consumeren; eten; keuren; kluiven; knauwen; laven; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; proberen; proeven; schransen; schrokken; snoepen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; voorproeven; vreten; zitten proppen
savourer proeven; smaken amuseren; bikken; bunkeren; consumeren; eten; genieten; genieten van; genot hebben van; kluiven; knauwen; lekker eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; savoureren; schransen; schrokken; smikkelen; smullen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen

Related Words for "smaken":


Wiktionary Translations for smaken:

smaken
verb
  1. Exercer le sens du gout sur ce qui a de la saveur.
  2. exercer le sens du goût sur ce qui a de la saveur.

Cross Translation:
FromToVia
smaken goûter taste — to have a taste

Related Translations for smaak