Summary


Dutch

Detailed Translations for bloei from Dutch to French

bloei:

bloei [de ~ (m)] nomen

  1. de bloei (hoogconjunctuur; hausse)
    l'hausse; l'essor; l'haute conjoncture; le développement; la croissance; le boom
  2. de bloei (wasdom; ontwikkeling; ontplooiing; groei)
    le développement; la croissance; l'essor; la progression; l'accroissement; le boom; la poussé; l'hausse
  3. de bloei (tot bloei komen; bloeiperiode; opbloei)
    la floraison; l'épanouissement

Translation Matrix for bloei:

NounRelated TranslationsOther Translations
accroissement bloei; groei; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom aangroei; aangroeiing; aanvulling; aanwas; aanwassen; aanwinst; expansie; groei; groeien; groeiproces; groter worden; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; uitzetting; vergroting; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
boom bloei; groei; hausse; hoogconjunctuur; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom
croissance bloei; groei; hausse; hoogconjunctuur; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom aangroei; aangroeiing; aanplant; aanwas; aanwassen; aanwinst; aanzwellen; begroeiing; expansie; gewas; groei; groeien; groeiproces; groter worden; schaalvergroting; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; uitdijen; uitdijing; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
développement bloei; groei; hausse; hoogconjunctuur; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom beschaven; cultiveren; effect; geestelijke vorming; groei; groeien; groeiproces; hervorming; omkeer; omschakeling; omwisselen; ontplooiing; ontwikkelen; ontwikkeling; ontwikkelingsgang; ontwikkeltijd; progressie; schaalvergroting; transformatie; uitwerking; veranderen; verandering; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering; vormen; vorming; wending; wijzigen; wijziging
essor bloei; groei; hausse; hoogconjunctuur; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom bloeiperiode; bloeiseizoen; bloeitijd; gouden eeuw
floraison bloei; bloeiperiode; bloeiperiode van bloemen; opbloei; tot bloei komen bloesem
hausse bloei; groei; hausse; hoogconjunctuur; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom aangroei; aangroeiing; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; herleving; opbloei; opleving; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
haute conjoncture bloei; hausse; hoogconjunctuur
poussé bloei; groei; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom aanplant; begroeiing; gewas; opstreek
progression bloei; groei; ontplooiing; ontwikkeling; wasdom ontwikkelingsgang; progressie; schaalvergroting; toename; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering
épanouissement bloei; bloeiperiode; bloeiperiode van bloemen; opbloei; tot bloei komen zelfontplooiing
ModifierRelated TranslationsOther Translations
poussé geduwd; gestoten; sneller gemaakt; versneld

Related Words for "bloei":


Wiktionary Translations for bloei:

bloei
noun
  1. heureux état, heureuse situation, soit des affaires générales, soit des affaires particulier.

Cross Translation:
FromToVia
bloei floraison blossom — state or season for such flowers

bloei form of bloeien:

bloeien verb (bloei, bloeit, bloeide, bloeiden, gebloeid)

  1. bloeien (floreren; goed lopen)
    prospérer; réussir; aller bien
    • prospérer verb (prospère, prospères, prospérons, prospérez, )
    • réussir verb (réussis, réussit, réussissons, réussissez, )
    • aller bien verb

Conjugations for bloeien:

o.t.t.
  1. bloei
  2. bloeit
  3. bloeit
  4. bloeien
  5. bloeien
  6. bloeien
o.v.t.
  1. bloeide
  2. bloeide
  3. bloeide
  4. bloeiden
  5. bloeiden
  6. bloeiden
v.t.t.
  1. heb gebloeid
  2. hebt gebloeid
  3. heeft gebloeid
  4. hebben gebloeid
  5. hebben gebloeid
  6. hebben gebloeid
v.v.t.
  1. had gebloeid
  2. had gebloeid
  3. had gebloeid
  4. hadden gebloeid
  5. hadden gebloeid
  6. hadden gebloeid
o.t.t.t.
  1. zal bloeien
  2. zult bloeien
  3. zal bloeien
  4. zullen bloeien
  5. zullen bloeien
  6. zullen bloeien
o.v.t.t.
  1. zou bloeien
  2. zou bloeien
  3. zou bloeien
  4. zouden bloeien
  5. zouden bloeien
  6. zouden bloeien
diversen
  1. bloei!
  2. bloeit!
  3. gebloeid
  4. bloeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bloeien

  1. bloeien

Translation Matrix for bloeien:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aller bien bloeien; floreren; goed lopen; tot hoogconjunctuur komen flatteren; gemakkelijk gaan; goed gaan; goed staan; het goed maken; vlotten
fleurir verbloemen
prospérer bloeien; floreren; goed lopen; tot hoogconjunctuur komen gedijen; goed gaan; het goed maken; tieren; wassen
réussir bloeien; floreren; goed lopen; tot hoogconjunctuur komen aflopen; bedingen; bewerkstelligen; fiksen; fixen; flikken; goed gaan; het goed maken; klaarspelen; lappen; slagen; slagen voor; succes hebben; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan
OtherRelated TranslationsOther Translations
fleurir bloeien

Related Words for "bloeien":


Wiktionary Translations for bloeien:

bloeien
verb
  1. het dragen van open, actieve bloeiwijzen
  2. het bijzonder goed maken
bloeien
Cross Translation:
FromToVia
bloeien prospérer boom — to be prosperous
bloeien fleurir burgeon — of plants, to bloom, bud
bloeien fleurir flourish — to thrive or grow well
bloeien fleurir; s'épanouir flower — to put forth blooms

External Machine Translations:

Related Translations for bloei