Dutch

Detailed Translations for onderscheid from Dutch to French

onderscheid:

onderscheid [het ~] nomen

  1. het onderscheid (verschil; verschillendheid)
    la différence

Translation Matrix for onderscheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
différence onderscheid; verschil; verschillendheid schelen; verschillen

Related Words for "onderscheid":


Wiktionary Translations for onderscheid:

onderscheid
noun
  1. Objet de comparaison, de distinction d’une chose par rapport à une autre.

Cross Translation:
FromToVia
onderscheid différence difference — characteristic of something that makes it different from something else

onderscheiden:

onderscheiden verb (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)

  1. onderscheiden (onderscheid maken)
    distinguer; descerner
    • distinguer verb (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
    • descerner verb
  2. onderscheiden (aanschouwen; zien; opmerken; )
    voir; regarder; apercevoir; observer; embrasser du regard; distinguer; faire remarquer; percevoir; remarquer; constater; faire observer; enregistrer; discerner
    • voir verb (vois, voit, voyons, voyez, )
    • regarder verb (regarde, regardes, regardons, regardez, )
    • apercevoir verb (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • observer verb (observe, observes, observons, observez, )
    • distinguer verb (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
    • percevoir verb (perçois, perçoit, percevons, percevez, )
    • remarquer verb (remarque, remarques, remarquons, remarquez, )
    • constater verb (constate, constates, constatons, constatez, )
    • enregistrer verb (enregistre, enregistres, enregistrons, enregistrez, )
    • discerner verb (discerne, discernes, discernons, discernez, )
  3. onderscheiden (gewaarworden; ontwaren; te zien krijgen)
    apercevoir; voir; remarquer; percevoir; observer; discerner
    • apercevoir verb (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • voir verb (vois, voit, voyons, voyez, )
    • remarquer verb (remarque, remarques, remarquons, remarquez, )
    • percevoir verb (perçois, perçoit, percevons, percevez, )
    • observer verb (observe, observes, observons, observez, )
    • discerner verb (discerne, discernes, discernons, discernez, )
  4. onderscheiden (van elkaar onderscheiden)
    se distinguer; discerner
    • discerner verb (discerne, discernes, discernons, discernez, )
  5. onderscheiden (een ereteken geven)
    distinguer; discerner; déterminer
    • distinguer verb (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
    • discerner verb (discerne, discernes, discernons, discernez, )
    • déterminer verb (détermine, détermines, déterminons, déterminez, )
  6. onderscheiden (uit elkaar houden; uiteenhouden)
    distinguer
    • distinguer verb (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
  7. onderscheiden (een onderscheidingsteken geven; decoreren; ridderen)
    distinguer; armer chevalier; décorer; descerner; recevoir chevalier; adouber; honorer de
    • distinguer verb (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
    • décorer verb (décore, décores, décorons, décorez, )
    • descerner verb
    • adouber verb (adoube, adoubes, adoubons, adoubez, )
    • honorer de verb
  8. onderscheiden (uitblinken; overtreffen; excelleren; )
    exceller; briller
    • exceller verb (excelle, excelles, excellons, excellez, )
    • briller verb (brille, brilles, brillons, brillez, )

Conjugations for onderscheiden:

o.t.t.
  1. onderscheid
  2. onderscheidt
  3. onderscheidt
  4. onderscheiden
  5. onderscheiden
  6. onderscheiden
o.v.t.
  1. onderscheidde
  2. onderscheidde
  3. onderscheidde
  4. onderscheidden
  5. onderscheidden
  6. onderscheidden
v.t.t.
  1. heb onderscheiden
  2. hebt onderscheiden
  3. heeft onderscheiden
  4. hebben onderscheiden
  5. hebben onderscheiden
  6. hebben onderscheiden
v.v.t.
  1. had onderscheiden
  2. had onderscheiden
  3. had onderscheiden
  4. hadden onderscheiden
  5. hadden onderscheiden
  6. hadden onderscheiden
o.t.t.t.
  1. zal onderscheiden
  2. zult onderscheiden
  3. zal onderscheiden
  4. zullen onderscheiden
  5. zullen onderscheiden
  6. zullen onderscheiden
o.v.t.t.
  1. zou onderscheiden
  2. zou onderscheiden
  3. zou onderscheiden
  4. zouden onderscheiden
  5. zouden onderscheiden
  6. zouden onderscheiden
en verder
  1. ben onderscheiden
  2. bent onderscheiden
  3. is onderscheiden
  4. zijn onderscheiden
  5. zijn onderscheiden
  6. zijn onderscheiden
diversen
  1. onderscheid!
  2. onderscheidt!
  3. onderscheiden
  4. onderscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for onderscheiden:

NounRelated TranslationsOther Translations
composite composiet
divers diversen
VerbRelated TranslationsOther Translations
adouber decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen
apercevoir aanschouwen; bekijken; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; zien aanvoelen; bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; opmerken; signaleren; te horen krijgen; vernemen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
armer chevalier decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen
briller excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken blaken; blinken; flikkeren; flitsen; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; glitteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; lichten; oplichten; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen
constater aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien bemerken; bepalen; bespeuren; constateren; determineren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; vaststellen; voelen; waarnemen; zien
descerner decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheid maken; onderscheiden; ridderen
discerner aanschouwen; bekijken; een ereteken geven; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; van elkaar onderscheiden; zien ontdekken; ontwaren; opsporen
distinguer aanschouwen; bekijken; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; zien bekijken; bemerken; bespeuren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; voelen; waarnemen; zien
décorer decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen aankleden; bekleden; decoreren; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; overtrekken; stofferen; tooien; van bekleding voorzien; verfraaien; verluchten; versieren; versieringen aanbrengen; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
déterminer een ereteken geven; onderscheiden adviseren; afwegen; bepalen; bestemmen; constateren; definiëren; determineren; iets aanraden; ingeven; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; lokaliseren; nader omschrijven; omschrijven; opsporen; overdenken; overwegen; plaats toekennen; plaatsen; preciseren; raden; suggereren; traceren; typeren; vaststellen; vinden
embrasser du regard aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien
enregistrer aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien boekstaven; documenteren; inboeken; inspreken; opnemen; opslaan; registreren; te boek stellen
exceller excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken fonkelen; glinsteren; schitteren
faire observer aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien
faire remarquer aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien
honorer de decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen
observer aanschouwen; bekijken; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; zien aankijken; achten; bekijken; bemerken; bespeuren; bewaken; bezichtigen; blikken; blikken werpen; eerbiedigen; gadeslaan; gewaarworden; hoogachten; hoogschatten; horen; in de gaten houden; in het oog houden; inspecteren; kijken; merken; nakomen; observeren; ontwaren; opletten; patrouilleren; respecteren; signaleren; surveilleren; toekijken; toeschouwen; toezicht houden; toezien; voelen; waarnemen; zien
percevoir aanschouwen; bekijken; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; zien bekijken; bemerken; beseffen; bespeuren; doorzien; eisen; gadeslaan; geld in ontvangst nemen; gewaarworden; horen; iets voelen; incasseren; inmanen; innen; invorderen; inzien; merken; observeren; onderkennen; ontwaren; realiseren; signaleren; verkrijgen; verwerven; voelen; vorderen; waarnemen; zien
recevoir chevalier decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen
regarder aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aangaan; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; betreffen; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; inkijken; inspecteren; inzien; kijken; kijken naar; opletten; raken; schouwen; slaan op; toekijken; toeschouwen; toezien
remarquer aanschouwen; bekijken; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; zien bekijken; beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien
se distinguer onderscheiden; van elkaar onderscheiden
voir aanschouwen; bekijken; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; zien aankijken; begrijpen; bekijken; bemerken; beseffen; bespeuren; bezichtigen; blikken; blikken werpen; doornemen; doorzien; gadeslaan; gewaarworden; horen; inspecteren; inzien; merken; met het verstand vatten; observeren; onderkennen; ontwaren; realiseren; signaleren; snappen; toeschouwen; voelen; waarnemen; zien
ModifierRelated TranslationsOther Translations
composite divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend
disparate divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend
divers divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend afwijkend; anders; anderszins; ettelijk; gevariëerde; uiteenlopende; veelsoortig; verscheiden; verscheidene; verschillend; verschillende
hétérogène divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend heterogeen
varié divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend uiteenlopende

Related Words for "onderscheiden":


Related Definitions for "onderscheiden":

  1. beter zijn dan anderen1
    • deze man heeft zich in de oorlog bijzonder onderscheiden1
  2. herkennen als verschillend1
    • men onderscheidt naaldbomen en loofbomen1
  3. met moeite kunnen zien1
    • in de mist kon ik het gebouw nauwelijks onderscheiden1

Wiktionary Translations for onderscheiden:

onderscheiden
verb
  1. een verschil in aanmerking nemen
  2. iemands bijzonder gedrag erkennen, bijvoorbeeld middels een medaille
onderscheiden
Cross Translation:
FromToVia
onderscheiden distinguer distinguish — to see someone or something as different from others
onderscheiden distinguer unterscheiden(transitiv) oder mit zwischen: trennen, differenzieren, auseinanderhalten, einen Unterschied machen
onderscheiden distinguer unterscheiden — (reflexiv) sich (von etwas/ jemandem) unterscheiden: anders sein (als etwas/ jemand)

Related Translations for onderscheid