Interglot - constructeur: Dutch and French Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Summary

Dutch to French: more detail...

constructeur:
- constructeur
Wiktionary:
- constructeur → constructeur

French to Dutch: more detail...

constructeur:
- bouwvakker; bouwer; aannemer; bouwondernemer; constructeur; samensteller; constructor; auteur; maker; schepper; voortbrenger; fabrikant; producent; vervaardiger; creator
- scheppend
Wiktionary:
- constructeur → constructeur
- constructeur → bouwer

Dutch

Detailed Translations for constructeur from Dutch to French

constructeur:

constructeur [de ~ (m)] nomen

de constructeur
le constructeur
- constructeur [le ~] nomen

Translation Matrix for constructeur:

Noun	Related Translations	Other Translations
constructeur	constructeur	aannemer; auteur; bouwer; bouwondernemer; bouwvakker; constructor; creator; fabrikant; maker; producent; samensteller; schepper; vervaardiger; voortbrenger
Modifier	Related Translations	Other Translations
constructeur		scheppend

Related Words for "constructeur":

constructeurs

Wiktionary Translations for constructeur:

constructeur

noun

een ontwerper van constructies
- constructeur → constructeur

French

Detailed Translations for constructeur from French to Dutch

constructeur:

constructeur [le ~] nomen

le constructeur (ouvrier du bâtiment; faiseur)
de bouwvakker; de bouwer
- bouwvakker [de ~ (m)] nomen
- bouwer [de ~ (m)] nomen
le constructeur (entrepreneur de construction; entrepreneur de bâtiments; entrepreneur)
de aannemer; de bouwondernemer; de bouwer
- aannemer [de ~ (m)] nomen
- bouwondernemer [de ~ (m)] nomen
- bouwer [de ~ (m)] nomen
le constructeur
de constructeur
- constructeur [de ~ (m)] nomen
le constructeur
de samensteller
- samensteller [de ~ (m)] nomen
le constructeur
constructor
- constructor
le constructeur (faiseur; auteur; fabricant; architecte)
de auteur; de maker; de schepper; de voortbrenger
- auteur [de ~ (m)] nomen
- maker [de ~ (m)] nomen
- schepper [de ~ (m)] nomen
- voortbrenger [de ~ (m)] nomen
le constructeur (fabricant; producteur; industriel)
de fabrikant; de producent; de vervaardiger
- fabrikant [de ~ (m)] nomen
- producent [de ~ (m)] nomen
- vervaardiger [de ~ (m)] nomen
le constructeur (créateur; faiseur; architecte; auteur; inventeur; fabricant)
creator; de maker; de schepper
- creator [znw.] nomen
- maker [de ~ (m)] nomen
- schepper [de ~ (m)] nomen

constructeur adj

constructeur (créateur)
scheppend
- scheppend adj

Translation Matrix for constructeur:

Noun	Related Translations	Other Translations
aannemer	constructeur; entrepreneur; entrepreneur de bâtiments; entrepreneur de construction	entrepreneur; entrepreneur de bâtiments; fournisseur
auteur	architecte; auteur; constructeur; fabricant; faiseur	auteur; créateur; femme de lettres; femme écrivain; poète; romancier; écrivain
bouwer	constructeur; entrepreneur; entrepreneur de bâtiments; entrepreneur de construction; faiseur; ouvrier du bâtiment
bouwondernemer	constructeur; entrepreneur; entrepreneur de bâtiments; entrepreneur de construction
bouwvakker	constructeur; faiseur; ouvrier du bâtiment
constructeur	constructeur
creator	architecte; auteur; constructeur; créateur; fabricant; faiseur; inventeur	créatrice
fabrikant	constructeur; fabricant; industriel; producteur
maker	architecte; auteur; constructeur; créateur; fabricant; faiseur; inventeur	inventeur
producent	constructeur; fabricant; industriel; producteur	cultivateur; fabricant; producteur; éleveur
samensteller	constructeur
schepper	architecte; auteur; constructeur; créateur; fabricant; faiseur; inventeur	Créateur; Dieu; bêche; pelle; sceau à puiser; seau; spatule
vervaardiger	constructeur; fabricant; industriel; producteur
voortbrenger	architecte; auteur; constructeur; fabricant; faiseur
Adjective	Related Translations	Other Translations
scheppend	constructeur; créateur
Not Specified	Related Translations	Other Translations
constructor	constructeur

Synonyms for "constructeur":

architecte; bâtisseur; créateur; ingénieur; ordonnateur; maçon; entrepreneur; fondateur; promoteur; positif; fabricant; auteur; concepteur; inventeur; père; géniteur; inventif; innovant; novateur; édificateur; fabricateur; falsificateur; technicien; scientifique

Wiktionary Translations for constructeur:

constructeur

noun

een ontwerper van constructies
- constructeur → constructeur

Cross Translation:

From	To	Via
• constructeur	→ bouwer	↔ builder — a person who builds or constructs things

Dutch and French Search Results for: constructeur

Detailed Translations for constructeur from Dutch to French

constructeur:

constructeur [de ~ (m)] nomen

de constructeur

Translation Matrix for constructeur:

Related Words for "constructeur":

Wiktionary Translations for constructeur:

Detailed Translations for constructeur from French to Dutch

constructeur:

constructeur [le ~] nomen

le constructeur (ouvrier du bâtiment; faiseur)

le constructeur (entrepreneur de construction; entrepreneur de bâtiments; entrepreneur)

le constructeur

le constructeur

le constructeur

le constructeur (faiseur; auteur; fabricant; architecte)

le constructeur (fabricant; producteur; industriel)

le constructeur (créateur; faiseur; architecte; auteur; inventeur; fabricant)

constructeur adj

constructeur (créateur)

Translation Matrix for constructeur:

Synonyms for "constructeur":

Wiktionary Translations for constructeur:

Related Translations for constructeur