Dutch

Detailed Translations for ontwijden from Dutch to French

ontwijden:

ontwijden verb (ontwijd, ontwijdt, ontwijdde, ontwijdden, ontwijd)

  1. ontwijden (onteren)
    violer; faire violence; attaquer; diffamer; agresser; déshonorer; porter atteinte à; abuser de
    • violer verb (viole, violes, violons, violez, )
    • attaquer verb (attaque, attaques, attaquons, attaquez, )
    • diffamer verb (diffame, diffames, diffamons, diffamez, )
    • agresser verb (agresse, agresses, agressons, agressez, )
    • déshonorer verb (déshonore, déshonores, déshonorons, déshonorez, )
    • abuser de verb
  2. ontwijden (ontheiligen; schenden)
    violer; profaner; calomnier; diffamer
    • violer verb (viole, violes, violons, violez, )
    • profaner verb (profane, profanes, profanons, profanez, )
    • calomnier verb (calomnie, calomnies, calomnions, calomniez, )
    • diffamer verb (diffame, diffames, diffamons, diffamez, )

Conjugations for ontwijden:

o.t.t.
  1. ontwijd
  2. ontwijdt
  3. ontwijdt
  4. ontwijden
  5. ontwijden
  6. ontwijden
o.v.t.
  1. ontwijdde
  2. ontwijdde
  3. ontwijdde
  4. ontwijdden
  5. ontwijdden
  6. ontwijdden
v.t.t.
  1. ben ontwijd
  2. bent ontwijd
  3. is ontwijd
  4. zijn ontwijd
  5. zijn ontwijd
  6. zijn ontwijd
v.v.t.
  1. was ontwijd
  2. was ontwijd
  3. was ontwijd
  4. waren ontwijd
  5. waren ontwijd
  6. waren ontwijd
o.t.t.t.
  1. zal ontwijden
  2. zult ontwijden
  3. zal ontwijden
  4. zullen ontwijden
  5. zullen ontwijden
  6. zullen ontwijden
o.v.t.t.
  1. zou ontwijden
  2. zou ontwijden
  3. zou ontwijden
  4. zouden ontwijden
  5. zouden ontwijden
  6. zouden ontwijden
en verder
  1. heb ontwijd
  2. hebt ontwijd
  3. heeft ontwijd
  4. hebben ontwijd
  5. hebben ontwijd
  6. hebben ontwijd
diversen
  1. ontwijd!
  2. ontwijdt!
  3. ontwijd
  4. ontwijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontwijden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abuser de onteren; ontwijden misbruiken
agresser onteren; ontwijden aanranden; aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; overvallen; vrouw aanranden
attaquer onteren; ontwijden aanpakken; aanranden; aanvallen; aanvechten; attaqueren; belegeren; bestormen; bestrijden; betwisten; grijpen; onderhanden nemen; overvallen; toeslaan; vrouw aanranden
calomnier ontheiligen; ontwijden; schenden belasteren; beschimpen; honen; kwaadspreken; lasteren; roddelen; smaden; verguizen; zwart kleuren; zwartmaken
diffamer onteren; ontheiligen; ontwijden; schenden belasteren; beschimpen; honen; kwaadspreken; lasteren; smaden; verguizen; zwart kleuren; zwartmaken
déshonorer onteren; ontwijden aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; schandaliseren; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
faire violence onteren; ontwijden aanvallen; attaqueren; bestormen; geweld gebruiken; overvallen
porter atteinte à onteren; ontwijden
profaner ontheiligen; ontwijden; schenden
violer onteren; ontheiligen; ontwijden; schenden aanranden; handelen in strijd met; verkrachten

Wiktionary Translations for ontwijden:


Cross Translation:
FromToVia
ontwijden désacraliser; profaner desecrate — to profane or violate sacredness
ontwijden traiter sans respect; profaner entweihen — geweihte oder geheiligte Dinge schänden, entehren