Dutch
Detailed Translations for wraak from Dutch to French
wraak:
-
de wraak (wraakneming)
Translation Matrix for wraak:
Noun | Related Translations | Other Translations |
représailles | wraak; wraakneming | represaille; represailles; vergeldingsmaatregel |
revanche | wraak; wraakneming | revanche; revanchewedstrijd; vergelding |
vengeance | wraak; wraakneming |
Related Words for "wraak":
Wiktionary Translations for wraak:
wraak
Cross Translation:
noun
wraak
-
het vergelden van doorgemaakt lijden
- wraak → vengeance
noun
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wraak | → vengeance | ↔ Rache — Handlung gegen eine oder mehrere Person mit beabsichtigen negativen Auswirkungen als Reaktion auf ein erlittenes (manchmal auch nur vermeintliches) Unrecht |
• wraak | → vengeance | ↔ revenge — retaliatory action |
• wraak | → vengeance | ↔ vengeance — revenge taken for an insult, injury, or other wrong |
wraken:
-
wraken (verlijeren; afdrijven)
Conjugations for wraken:
o.t.t.
- wraak
- wraakt
- wraakt
- wraken
- wraken
- wraken
o.v.t.
- wraakte
- wraakte
- wraakte
- wraakten
- wraakten
- wraakten
v.t.t.
- heb gewraakt
- hebt gewraakt
- heeft gewraakt
- hebben gewraakt
- hebben gewraakt
- hebben gewraakt
v.v.t.
- had gewraakt
- had gewraakt
- had gewraakt
- hadden gewraakt
- hadden gewraakt
- hadden gewraakt
o.t.t.t.
- zal wraken
- zult wraken
- zal wraken
- zullen wraken
- zullen wraken
- zullen wraken
o.v.t.t.
- zou wraken
- zou wraken
- zou wraken
- zouden wraken
- zouden wraken
- zouden wraken
diversen
- wraak!
- wraakt!
- gewraakt
- wrakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wraken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
se clochardiser | afdrijven; verlijeren; wraken | verliederlijken; verloederen; verslonzen |
se dégrader | afdrijven; verlijeren; wraken | achteruitgaan; degenereren; ontaarden; uitlopen op; verderven; verliederlijken; verloederen; verslonzen; verworden |
Related Words for "wraken":
Wiktionary Translations for wraken:
wraken
verb
-
rejeter une demande, ne pas accorder ce qui demander ; ne pas vouloir faire ce qui est exiger, prescrire, ordonné.
-
Traductions à trier suivant le sens
-
Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose.
- repousser → afslaan; afwijzen; verwerpen; weigeren; wraken; nee zeggen tegen; afkeuren; terugwijzen; vertikken; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; het oneens zijn; afstoten; verdringen; verduwen; wegdringen; wegduwen; wegstoten; uitdrijven; verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen
-
refuser de soumettre sa cause à la connaissance et à la décision d’un juge, parce qu’on a, ou qu’on croire avoir, des motifs de craindre qu’il ne soit partial.