Dutch
Detailed Translations for oploop from Dutch to French
oploop:
-
de oploop
Translation Matrix for oploop:
Noun | Related Translations | Other Translations |
attroupement | oploop | accumulatie; bende; groep; hoop; oploopje; samenkomst; samenscholing; toeloop; troep |
rassemblement | oploop | accumulatie; allegaartje; bende; bijeenplaatsing; groep; hoop; mengelmoes; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; samendoen; samenraapsel; samenscholing; stapel; troep |
Related Words for "oploop":
Wiktionary Translations for oploop:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• oploop | → attroupement | ↔ Auflauf — spontane Ansammlung von Menschen |
oploop form of oplopen:
-
oplopen (onverlangd krijgen; opdoen)
Conjugations for oplopen:
o.t.t.
- loop op
- loopt op
- loopt op
- lopen op
- lopen op
- lopen op
o.v.t.
- liep op
- liep op
- liep op
- liepen op
- liepen op
- liepen op
v.t.t.
- heb opgelopen
- hebt opgelopen
- heeft opgelopen
- hebben opgelopen
- hebben opgelopen
- hebben opgelopen
v.v.t.
- had opgelopen
- had opgelopen
- had opgelopen
- hadden opgelopen
- hadden opgelopen
- hadden opgelopen
o.t.t.t.
- zal oplopen
- zult oplopen
- zal oplopen
- zullen oplopen
- zullen oplopen
- zullen oplopen
o.v.t.t.
- zou oplopen
- zou oplopen
- zou oplopen
- zouden oplopen
- zouden oplopen
- zouden oplopen
en verder
- ben opgelopen
- bent opgelopen
- is opgelopen
- zijn opgelopen
- zijn opgelopen
- zijn opgelopen
diversen
- loop op!
- loopt op!
- opgelopen
- oplopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oplopen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
attraper | onverlangd krijgen; opdoen; oplopen | aanhouden; aanklampen; aanpakken; afvangen; arresteren; beet nemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; buitmaken; foppen; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; in de maling nemen; in hechtenis nemen; inrekenen; jatten; klauwen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; oppakken; opvangen; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; te pakken nemen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verstrikken; voor de gek houden; wegkapen |