Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. terugleggen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for terugleggen from Dutch to French

terugleggen:

terugleggen verb (leg terug, legt terug, legde terug, legden terug, teruggelegd)

  1. terugleggen (terugplaatsen; terugzetten)
    remettre; remettre en place; replacer
    • remettre verb (remets, remet, remettons, remettez, )
    • replacer verb (replace, replaces, replaçons, replacez, )

Conjugations for terugleggen:

o.t.t.
  1. leg terug
  2. legt terug
  3. legt terug
  4. leggen terug
  5. leggen terug
  6. leggen terug
o.v.t.
  1. legde terug
  2. legde terug
  3. legde terug
  4. legden terug
  5. legden terug
  6. legden terug
v.t.t.
  1. heb teruggelegd
  2. hebt teruggelegd
  3. heeft teruggelegd
  4. hebben teruggelegd
  5. hebben teruggelegd
  6. hebben teruggelegd
v.v.t.
  1. had teruggelegd
  2. had teruggelegd
  3. had teruggelegd
  4. hadden teruggelegd
  5. hadden teruggelegd
  6. hadden teruggelegd
o.t.t.t.
  1. zal terugleggen
  2. zult terugleggen
  3. zal terugleggen
  4. zullen terugleggen
  5. zullen terugleggen
  6. zullen terugleggen
o.v.t.t.
  1. zou terugleggen
  2. zou terugleggen
  3. zou terugleggen
  4. zouden terugleggen
  5. zouden terugleggen
  6. zouden terugleggen
en verder
  1. ben teruggelegd
  2. bent teruggelegd
  3. is teruggelegd
  4. zijn teruggelegd
  5. zijn teruggelegd
  6. zijn teruggelegd
diversen
  1. leg terug!
  2. legt terug!
  3. teruggelegd
  4. terugleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for terugleggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
remettre terugleggen; terugplaatsen; terugzetten aangeven; aanreiken; afgeven; aflossen; bijschenken; bijtanken; bijvullen; distribueren; doorgeven; geven; inleveren; leveren; overgeven; overhandigen; overleveren; reiken; remplaceren; restitueren; retourneren; ronddelen; schenken; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugzenden; toesteken; uitreiken; verdagen; verdelen; verder reiken; verlenen; vernieuwen; verstrekken; versturen; vervangen; verwisselen; zenden
remettre en place terugleggen; terugplaatsen; terugzetten achteruitzetten; aflossen; degraderen; in rang verlagen; inschuiven; naar elkaar toe schuiven; remplaceren; terugplaatsen; terugzetten; vernieuwen; vervangen; verwisselen
replacer terugleggen; terugplaatsen; terugzetten achteruitzetten; aflossen; degraderen; herbenoemen; herkiezen; herplaatsen; in rang verlagen; opnieuw benoemen; remplaceren; terugplaatsen; terugzetten; vernieuwen; vervangen; verwisselen

Wiktionary Translations for terugleggen:

terugleggen
verb
  1. terug plaatsen