Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. ruk:
  2. rukken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ruk from Dutch to French

ruk:

ruk [de ~ (m)] nomen

  1. de ruk (trek; haal)
    le trait

Translation Matrix for ruk:

NounRelated TranslationsOther Translations
trait haal; ruk; trek dronk; eigenschap; gelaatstrek; gezichtsrimpel; haal; haal met de pen; haaltje; karaktereigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; kras; kwalititeit; kwaststreek; lijn; lijntje; linie; pennekras; pennenstreek; rimpel; schimpscheut; schreef; slok; stigma; streep; streepje; teug; trekje; trekje aan een sigaret; typering; voorzet

Related Words for "ruk":


Wiktionary Translations for ruk:

ruk
noun
  1. Parcours fait d’un lieu à un autre sans s’arrêter

ruk form of rukken:

rukken verb (ruk, rukt, rukte, rukten, gerukt)

  1. rukken (trekken)
    arracher; donner une secousse; tirer fort
    • arracher verb (arrache, arraches, arrachons, arrachez, )
    • tirer fort verb

Conjugations for rukken:

o.t.t.
  1. ruk
  2. rukt
  3. rukt
  4. rukken
  5. rukken
  6. rukken
o.v.t.
  1. rukte
  2. rukte
  3. rukte
  4. rukten
  5. rukten
  6. rukten
v.t.t.
  1. heb gerukt
  2. hebt gerukt
  3. heeft gerukt
  4. hebben gerukt
  5. hebben gerukt
  6. hebben gerukt
v.v.t.
  1. had gerukt
  2. had gerukt
  3. had gerukt
  4. hadden gerukt
  5. hadden gerukt
  6. hadden gerukt
o.t.t.t.
  1. zal rukken
  2. zult rukken
  3. zal rukken
  4. zullen rukken
  5. zullen rukken
  6. zullen rukken
o.v.t.t.
  1. zou rukken
  2. zou rukken
  3. zou rukken
  4. zouden rukken
  5. zouden rukken
  6. zouden rukken
en verder
  1. ben gerukt
  2. bent gerukt
  3. is gerukt
  4. zijn gerukt
  5. zijn gerukt
  6. zijn gerukt
diversen
  1. ruk!
  2. rukt!
  3. gerukt
  4. rukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rukken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
arracher rukken; trekken aan flarden scheuren; afbreken; afklemmen; afknellen; afknijpen; afplukken; afrukken; afscheuren; breken; ergens uitscheuren; gappen; iem. afdwingen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omblazen; omverhalen; omverrukken; omverwaaien; omwaaien; ontlokken; ontrukken; onttrekken; plukken; rooien; slopen; snaaien; stelen; stuk scheuren; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; uitrukken; uitscheuren; verscheuren; weggraaien; wegpikken; wegrukken
donner une secousse rukken; trekken
tirer fort rukken; trekken

Related Words for "rukken":


Wiktionary Translations for rukken:


Cross Translation:
FromToVia
rukken branler jerk off — To masturbate
rukken tirer pluck — to pull something sharply; to pull something out
rukken se branler wank — intransitive: to masturbate