Dutch
Detailed Translations for uithoren from Dutch to French
uithoren:
-
uithoren (hozen)
-
uithoren (ondervragen; uitvragen; verhoren; overhoren)
interroger; questionner-
interroger verb (interroge, interroges, interrogeons, interrogez, interrogent, interrogeais, interrogeait, interrogions, interrogiez, interrogeaient, interrogeai, interrogeas, interrogea, interrogeâmes, interrogeâtes, interrogèrent, interrogerai, interrogeras, interrogera, interrogerons, interrogerez, interrogeront)
-
questionner verb (questionne, questionnes, questionnons, questionnez, questionnent, questionnais, questionnait, questionnions, questionniez, questionnaient, questionnai, questionnas, questionna, questionnâmes, questionnâtes, questionnèrent, questionnerai, questionneras, questionnera, questionnerons, questionnerez, questionneront)
-
Conjugations for uithoren:
o.t.t.
- hoor uit
- hoort uit
- hoort uit
- horen uit
- horen uit
- horen uit
o.v.t.
- hoorde uit
- hoorde uit
- hoorde uit
- hoorden uit
- hoorden uit
- hoorden uit
v.t.t.
- heb uitgehoord
- hebt uitgehoord
- heeft uitgehoord
- hebben uitgehoord
- hebben uitgehoord
- hebben uitgehoord
v.v.t.
- had uitgehoord
- had uitgehoord
- had uitgehoord
- hadden uitgehoord
- hadden uitgehoord
- hadden uitgehoord
o.t.t.t.
- zal uithoren
- zult uithoren
- zal uithoren
- zullen uithoren
- zullen uithoren
- zullen uithoren
o.v.t.t.
- zou uithoren
- zou uithoren
- zou uithoren
- zouden uithoren
- zouden uithoren
- zouden uithoren
en verder
- ben uitgehoord
- bent uitgehoord
- is uitgehoord
- zijn uitgehoord
- zijn uitgehoord
- zijn uitgehoord
diversen
- hoor uit!
- hoort uit!
- uitgehoord
- uirhorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uithoren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
interroger | ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren | doorvragen; doorzagen; examineren; interpelleren; overhoren; testen; toetsen; uitvorsen; uitvragen |
questionner | ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren | doorvragen; doorzagen; interpelleren; uitvragen |
écoper | hozen; uithoren | hozen; leeghozen; uitscheppen |