Noun | Related Translations | Other Translations |
achèvement
|
beëindiging; einde; slot; sluiting
|
afbouwen; afhaken; afkrijgen; afmaken; afschrijven; afwerken; completering; conclusie; eindigen; kappen; ophouden; slotbeschouwing; staken; uitscheiden; volbrenging; voltooiing
|
barrage
|
afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
|
afsluitboom; afsluitdijk; afsluiting; barricade; dam; dijk; keerdam; slagboom; sluitboom; stuw; stuwdam; versperring; waterkering
|
cessation
|
beëindiging; einde; slot; sluiting
|
beëindigen; opheffen; opheffing; stagnatie; stilstand
|
clôture
|
afsluiting; beëindiging; dichtmaken; einde; het afsluiten; slot; sluiting
|
afrastering; afschutting; afsluiting; barricade; conclusie; heining; hekwerk; houtwal; muur; omheining; omrastering; raster; rastering; rasterwerk; rooster; schutting; slotbeschouwing; versperring
|
fermeture
|
afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
|
afschaffing; dichtdoen; dichtdraaien; opheffing; sluitingstermijn; termijn; tijdlimiet
|
fermeture à glissière
|
rits; ritssluiting; sluiting
|
|
fermeture éclair
|
rits; ritssluiting; sluiting
|
|
fermoir
|
afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
|
afsluiter; beslag; deurknip; knip; knipslot; knipsluiting
|
fin
|
beëindiging; einde; slot; sluiting
|
afhaken; conclusie; eind; einde; eindigen; eindpunt; eindstreep; end; finale; finish; finishlijn; kappen; laatste opvoering; meet; ontknoping; ophouden; slotbeschouwing; slotstuk; sluitstuk; staken; uiteinde; uitscheiden
|
tirette
|
rits; ritssluiting; sluiting
|
schuifblad
|
verrouillage
|
afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
|
afgrendelen; afgrendeling; dichtdoen; dichtdraaien
|
zip
|
rits; ritssluiting; sluiting
|
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
fin
|
|
adrem; arglistig; bijdehand; delicaat; doortrapt; dun; elegant; fel; fijn; fijn van smaak; fijngebouwd; fijngevoelig; fijnzinnig; gehaaid; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; gracieus; grievend; hanig; krenkend; kwetsend; leep; lichtgebouwd; link; listig; pinnig; raak; rank; scherp; scherpzinnig; schrander; sierlijk; slank; slim; slinks; sluw; snedig; snibbig; subtiel; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; uitgeslapen; vinnig; vlijmend
|