Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. schapen:
  2. schap:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for schapen from Dutch to French

schapen:

schapen [de ~] nomen, plural

  1. de schapen
    le moutons; l'ovidés
  2. de schapen
    ovin

Translation Matrix for schapen:

NounRelated TranslationsOther Translations
moutons schapen schapewolkjes
ovidés schapen
ovin schapen

Related Words for "schapen":


Wiktionary Translations for schapen:


Cross Translation:
FromToVia
schapen ouailles; agneau Schäfchen — kleines Schaf
schapen mouton sheep — animal

schap:

schap [de ~] nomen

  1. de schap (plank)
    la planche; l'étagère; le rayon

Translation Matrix for schap:

NounRelated TranslationsOther Translations
planche plank; schap broeibak; kweekbed; lat; legbord; schroot; smalle plank
rayon plank; schap afdeling; basisbestanddeel; baton; bestanddeel; bestuursregio; boekenplank; component; deel; departement; detachement; divisie; element; erf; fractie; grondgebied; ingrediënt; legbord; onderdeel; radiatie; radius; rek; sectie; spaak; spaak van een fietswiel; sprankeltje; staaf; staf; stang; stok; straal; straalbundel; stralenbundel; straling; stuk; tak; terrein; territorium; uitstraling; vakgroep; vonkje; wielspaak
étagère plank; schap boekenplank; boekenrek; latwerk; legbord; rek; stellage; stelling

Related Words for "schap":


Wiktionary Translations for schap:

schap
noun
  1. ais de bois, mince et long
  2. Meuble constitué de planches superposées.

Cross Translation:
FromToVia
schap étagère Etagereveraltend: Regalbrett, offenes Regal für Bücher, Geschirr, Gewürze, Toilettartikel und andere Dinge
schap rayon; étagère; tablard shelf — structure
schap étagère; rayonnage shelf — capacity