Dutch
Detailed Translations for afsplitsing from Dutch to French
afsplitsing:
-
de afsplitsing (afsplijting; afsplitsen; afsplijten)
-
de afsplitsing (afscheiding)
la bifurcation
Translation Matrix for afsplitsing:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bifurcation | afscheiding; afsplitsing | aftakken; aftakking; driesprong; onderafdeling; opsplitsing; splitsing; tweesprong; tweesprongen; vertakken; vertakking; wegsplitsing |
dissociation | afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing | |
dédoublement | afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing | duplicatie |
fendre | afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing | |
scission | afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing | afscheiding; geloofsafscheiding; scheuring; schisma |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fendre | aan flarden scheuren; barsten; delen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorsnijden; in tweeën houwen; inscheuren; klieven; kloven; kunnen stikken; losscheuren; ontploffen; opdelen; openrijten; openscheuren; opsplitsen; ploffen; rijten; scheuren; splijten; splitsen; springen; uit elkaar rukken; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uit elkaar trekken; uiteensplijten; uiteentrekken; verscheuren |
Wiktionary Translations for afsplitsing:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afsplitsing | → fork | ↔ fork — computer science: splitting of a process |