Dutch

Detailed Translations for inspringen from Dutch to French

inspringen:

inspringen verb (spring in, springt in, sprong in, sprongen in, ingesprongen)

  1. inspringen
    être enfoncer; être renforcé; remplacer; suppléer; donner suite; donner suite à; rentrer dans; sauter dans
    • remplacer verb (remplace, remplaces, remplaçons, remplacez, )
    • suppléer verb (supplée, supplées, suppléons, suppléez, )
  2. inspringen
  3. inspringen

Conjugations for inspringen:

o.t.t.
  1. spring in
  2. springt in
  3. springt in
  4. springen in
  5. springen in
  6. springen in
o.v.t.
  1. sprong in
  2. sprong in
  3. sprong in
  4. sprongen in
  5. sprongen in
  6. sprongen in
v.t.t.
  1. ben ingesprongen
  2. bent ingesprongen
  3. is ingesprongen
  4. zijn ingesprongen
  5. zijn ingesprongen
  6. zijn ingesprongen
v.v.t.
  1. was ingesprongen
  2. was ingesprongen
  3. was ingesprongen
  4. waren ingesprongen
  5. waren ingesprongen
  6. waren ingesprongen
o.t.t.t.
  1. zal inspringen
  2. zult inspringen
  3. zal inspringen
  4. zullen inspringen
  5. zullen inspringen
  6. zullen inspringen
o.v.t.t.
  1. zou inspringen
  2. zou inspringen
  3. zou inspringen
  4. zouden inspringen
  5. zouden inspringen
  6. zouden inspringen
diversen
  1. spring in!
  2. springt in!
  3. ingesprongen
  4. inspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inspringen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ajouter un retrait inspringen
donner suite inspringen
donner suite à inspringen inwilligen; toestaan; vergunnen
mettre en retrait inspringen
remplacer inspringen aflossen; invallen; invallen voor iemand; negeren; overschrijven; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
rentrer dans inspringen
sauter dans inspringen binnenspringen
suppléer inspringen bijvullen; vullen
être enfoncer inspringen
être renforcé inspringen