Dutch
Detailed Translations for aanblik from Dutch to French
aanblik:
-
de aanblik
-
de aanblik (aanzicht)
Translation Matrix for aanblik:
Wiktionary Translations for aanblik:
aanblik
Cross Translation:
noun
-
mélange gazeux constituer l’atmosphère.
-
façon d’aller, de marcher.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanblik | → apparence | ↔ appearance — Semblance, or apparent likeness |
• aanblik | → vue | ↔ sight — something seen |
aanblikken:
-
aanblikken (aankijken; aanzien)
regarder; jeter les yeux sur; jeter un regard; jeter un coup d'oeil sur-
regarder verb (regarde, regardes, regardons, regardez, regardent, regardais, regardait, regardions, regardiez, regardaient, regardai, regardas, regarda, regardâmes, regardâtes, regardèrent, regarderai, regarderas, regardera, regarderons, regarderez, regarderont)
-
jeter les yeux sur verb
-
jeter un regard verb
-
Conjugations for aanblikken:
o.t.t.
- blik aan
- blikt aan
- blikt aan
- blikken aan
- blikken aan
- blikken aan
o.v.t.
- blikte aan
- blikte aan
- blikte aan
- blikten aan
- blikten aan
- blikten aan
v.t.t.
- heb aangeblikt
- hebt aangeblikt
- heeft aangeblikt
- hebben aangeblikt
- hebben aangeblikt
- hebben aangeblikt
v.v.t.
- had aangeblikt
- had aangeblikt
- had aangeblikt
- hadden aangeblikt
- hadden aangeblikt
- hadden aangeblikt
o.t.t.t.
- zal aanblikken
- zult aanblikken
- zal aanblikken
- zullen aanblikken
- zullen aanblikken
- zullen aanblikken
o.v.t.t.
- zou aanblikken
- zou aanblikken
- zou aanblikken
- zouden aanblikken
- zouden aanblikken
- zouden aanblikken
diversen
- blik aan!
- blikt aan!
- aangeblikt
- aanblikkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanblikken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
jeter les yeux sur | aanblikken; aankijken; aanzien | |
jeter un coup d'oeil sur | aanblikken; aankijken; aanzien | een blik werpen; inkijken; inzien |
jeter un regard | aanblikken; aankijken; aanzien | blikken; blikken werpen |
regarder | aanblikken; aankijken; aanzien | aangaan; aankijken; aanschouwen; bekijken; betreffen; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; inkijken; inspecteren; inzien; kijken; kijken naar; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; raken; schouwen; slaan op; staren; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; zien |