Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. aanzuiveren:


Dutch

Detailed Translations for aanzuiveren from Dutch to French

aanzuiveren:

aanzuiveren verb (zuiver aan, zuivert aan, zuiverde aan, zuiverden aan, aangezuiverd)

  1. aanzuiveren (nabetalen)
    acquitter; régler; solder; payer; s'acquitter de
    • acquitter verb (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, )
    • régler verb (règle, règles, réglons, réglez, )
    • solder verb (solde, soldes, soldons, soldez, )
    • payer verb (paye, payes, payons, payez, )

Conjugations for aanzuiveren:

o.t.t.
  1. zuiver aan
  2. zuivert aan
  3. zuivert aan
  4. zuiveren aan
  5. zuiveren aan
  6. zuiveren aan
o.v.t.
  1. zuiverde aan
  2. zuiverde aan
  3. zuiverde aan
  4. zuiverden aan
  5. zuiverden aan
  6. zuiverden aan
v.t.t.
  1. heb aangezuiverd
  2. hebt aangezuiverd
  3. heeft aangezuiverd
  4. hebben aangezuiverd
  5. hebben aangezuiverd
  6. hebben aangezuiverd
v.v.t.
  1. had aangezuiverd
  2. had aangezuiverd
  3. had aangezuiverd
  4. hadden aangezuiverd
  5. hadden aangezuiverd
  6. hadden aangezuiverd
o.t.t.t.
  1. zal aanzuiveren
  2. zult aanzuiveren
  3. zal aanzuiveren
  4. zullen aanzuiveren
  5. zullen aanzuiveren
  6. zullen aanzuiveren
o.v.t.t.
  1. zou aanzuiveren
  2. zou aanzuiveren
  3. zou aanzuiveren
  4. zouden aanzuiveren
  5. zouden aanzuiveren
  6. zouden aanzuiveren
diversen
  1. zuiver aan!
  2. zuivert aan!
  3. aangezuiverd
  4. aanzuiverende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanzuiveren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
acquitter aanzuiveren; nabetalen afbetalen; aflossen; afrekenen; betalen; dechargeren; effenen; egaliseren; genoegdoen; inlossen; onschuldig verklaren; vereffenen; verrekenen; voldoen; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
payer aanzuiveren; nabetalen afbetalen; afrekenen; bekostigen; belonen; betalen; bezoldigen; boeten; dokken; doorbetalen; genoegdoen; honoreren; lonen; rekening betalen; salariëren; uitbetalen; vereffenen; verrekenen; voldoen
régler aanzuiveren; nabetalen aanpassen; afbetalen; afdoen; aflossen; afrekenen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; inlossen; instellen; klaren; maken; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen
s'acquitter de aanzuiveren; nabetalen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; betalen; beëindigen; completeren; doen; een einde maken aan; genoegdoen; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; kwijten; uitrichten; uitvoeren; vereffenen; verrichten; volbrengen; voldoen; volmaken; voltooien; zich kwijten
solder aanzuiveren; nabetalen bergen; betalen; effenen; egaliseren; genoegdoen; lager maken; opruimen; uitverkopen; vereffenen; verlagen; verrekenen; voldoen