Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. africhten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for africht from Dutch to French

africhten:

africhten verb (richt af, richtte af, richtten af, afgericht)

  1. africhten (dier africhten; trainen; dresseren)
    entraîner; contraindre; apprivoiser; domestiquer; dompter; dresser un animal
    • entraîner verb (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, )
    • contraindre verb (contrains, contraint, contraignons, contraignez, )
    • apprivoiser verb (apprivoise, apprivoises, apprivoisons, apprivoisez, )
    • domestiquer verb (domestique, domestiques, domestiquons, domestiquez, )
    • dompter verb (dompte, domptes, domptons, domptez, )

Conjugations for africhten:

o.t.t.
  1. richt af
  2. richt af
  3. richt af
  4. richten af
  5. richten af
  6. richten af
o.v.t.
  1. richtte af
  2. richtte af
  3. richtte af
  4. richtten af
  5. richtten af
  6. richtten af
v.t.t.
  1. heb afgericht
  2. hebt afgericht
  3. heeft afgericht
  4. hebben afgericht
  5. hebben afgericht
  6. hebben afgericht
v.v.t.
  1. had afgericht
  2. had afgericht
  3. had afgericht
  4. hadden afgericht
  5. hadden afgericht
  6. hadden afgericht
o.t.t.t.
  1. zal africhten
  2. zult africhten
  3. zal africhten
  4. zullen africhten
  5. zullen africhten
  6. zullen africhten
o.v.t.t.
  1. zou africhten
  2. zou africhten
  3. zou africhten
  4. zouden africhten
  5. zouden africhten
  6. zouden africhten
diversen
  1. richt af!
  2. richtt af!
  3. afgericht
  4. africhtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

africhten [znw.] nomen

  1. africhten (africhting)
    l'entraînement

Translation Matrix for africhten:

NounRelated TranslationsOther Translations
entraînement africhten; africhting artsenpraktijk; bekwaming; dresseren; dressuur; drift; driftstroom; ervaring; kundig maken; praktijk; routine; training
VerbRelated TranslationsOther Translations
apprivoiser africhten; dier africhten; dresseren; trainen onder gezag brengen; onderwerpen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van
contraindre africhten; dier africhten; dresseren; trainen aanvallen; afdwingen; attaqueren; bedaren; bedwingen; beheersen; bestormen; beteugelen; dwingen; forceren; in bedwang houden; intomen; matigen; noodzaken tot; overvallen
domestiquer africhten; dier africhten; dresseren; trainen
dompter africhten; dier africhten; dresseren; trainen bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; in bedwang houden; intomen; matigen; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; temmen; terughouden; zich meester maken van
dresser un animal africhten; dier africhten; dresseren; trainen
entraîner africhten; dier africhten; dresseren; trainen aanlokken; begeleiden; bekwamen; coachen; harden; leiden; lokken; meelokken; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; meevoeren; met zich meeslepen; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen; trekken; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verleiden; verlokken; vlakken; voeren; voortlokken; voorttrekken; weglokken; wegvegen; wissen

Wiktionary Translations for africhten:

africhten
verb
  1. door middel van oefening voor iets geschikt maken