Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afschepen:


Dutch

Detailed Translations for afschepen from Dutch to French

afschepen:

afschepen verb (scheep af, scheept af, scheepte af, scheepten af, afgescheept)

  1. afschepen (afwimpelen; wegsturen)
    renvoyer; repousser; rejeter; refuser; détourner; éconduire
    • renvoyer verb (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • repousser verb (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • rejeter verb (rejette, rejettes, rejetons, rejetez, )
    • refuser verb (refuse, refuses, refusons, refusez, )
    • détourner verb (détourne, détournes, détournons, détournez, )
    • éconduire verb (éconduis, éconduit, éconduisons, éconduisez, )

Conjugations for afschepen:

o.t.t.
  1. scheep af
  2. scheept af
  3. scheept af
  4. schepen af
  5. schepen af
  6. schepen af
o.v.t.
  1. scheepte af
  2. scheepte af
  3. scheepte af
  4. scheepten af
  5. scheepten af
  6. scheepten af
v.t.t.
  1. heb afgescheept
  2. hebt afgescheept
  3. heeft afgescheept
  4. hebben afgescheept
  5. hebben afgescheept
  6. hebben afgescheept
v.v.t.
  1. had afgescheept
  2. had afgescheept
  3. had afgescheept
  4. hadden afgescheept
  5. hadden afgescheept
  6. hadden afgescheept
o.t.t.t.
  1. zal afschepen
  2. zult afschepen
  3. zal afschepen
  4. zullen afschepen
  5. zullen afschepen
  6. zullen afschepen
o.v.t.t.
  1. zou afschepen
  2. zou afschepen
  3. zou afschepen
  4. zouden afschepen
  5. zouden afschepen
  6. zouden afschepen
diversen
  1. scheep af!
  2. scheept af!
  3. afgescheept
  4. afschepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afschepen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
détourner afschepen; afwimpelen; wegsturen afkeren; afwenden; afwentelen; afweren; draaien; keren; omkeren; omleiden; pareren; teruggaan; wenden; weren; zwenken
refuser afschepen; afwimpelen; wegsturen abstineren; afkeuren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; danken; laten passeren; onthouden; terzijde schuiven; verbieden; veroordelen; versmaden; weigeren
rejeter afschepen; afwimpelen; wegsturen abstineren; afketsen; afschuiven; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; bedanken; danken; declineren; laten passeren; onthouden; spruiten; teruggooien; terugwerpen; terugwijzen; uitschieten; uitschieten plantkunde; verdedigen; versmaden; verstoten; vertikken; verwaarlozen; verweren; verwerpen; wegcijferen; wegstemmen; weigeren; weren
renvoyer afschepen; afwimpelen; wegsturen afmarcheren; afnemen; afschrikken; afzonderen; bang maken; ecarteren; echoën; galmen; laten inrukken; lichten; omruilen; omwisselen; ontheffen; ontslaan; opschorten; opschuiven; opsturen; pasporteren; posten; reflecteren; rekken; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; sturen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; toezenden; uitstellen; uitsturen; verdagen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; vertragen; vervreemden; verwijderen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; voor zich uitschuiven; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden; wisselen
repousser afschepen; afwimpelen; wegsturen abstineren; afduwen; afhouden; afketsen; afkeuren; afnemen; afschrikken; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; afzonderen; bang maken; bedanken; buitensluiten; ecarteren; evacueren; laten passeren; leegruimen; lichten; onthouden; ontruimen; opduwen; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; schuivend verplaatsen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; terugwijzen; uitsluiten; uitstellen; verdedigen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; versmaden; verstoten; vertragen; vervreemden; verweren; verwerpen; verwijderen; verzetten; voor zich uitschuiven; wegbrengen; wegdoen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghalen; wegnemen; wegschuiven; wegstemmen; wegwerken; weren
éconduire afschepen; afwimpelen; wegsturen afpoeieren