Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. afzoeken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afzoeken from Dutch to French

afzoeken:

afzoeken verb (zoek af, zoekt af, zocht af, zochten af, afgezocht)

  1. afzoeken (zoeken; zien te vinden)
    chercher; rechercher; essayer de trouver; fouiller; scruter
    • chercher verb (cherche, cherches, cherchons, cherchez, )
    • rechercher verb (recherche, recherches, recherchons, recherchez, )
    • fouiller verb (fouille, fouilles, fouillons, fouillez, )
    • scruter verb (scrute, scrutes, scrutons, scrutez, )

Conjugations for afzoeken:

o.t.t.
  1. zoek af
  2. zoekt af
  3. zoekt af
  4. zoeken af
  5. zoeken af
  6. zoeken af
o.v.t.
  1. zocht af
  2. zocht af
  3. zocht af
  4. zochten af
  5. zochten af
  6. zochten af
v.t.t.
  1. heb afgezocht
  2. hebt afgezocht
  3. heeft afgezocht
  4. hebben afgezocht
  5. hebben afgezocht
  6. hebben afgezocht
v.v.t.
  1. had afgezocht
  2. had afgezocht
  3. had afgezocht
  4. hadden afgezocht
  5. hadden afgezocht
  6. hadden afgezocht
o.t.t.t.
  1. zal afzoeken
  2. zult afzoeken
  3. zal afzoeken
  4. zullen afzoeken
  5. zullen afzoeken
  6. zullen afzoeken
o.v.t.t.
  1. zou afzoeken
  2. zou afzoeken
  3. zou afzoeken
  4. zouden afzoeken
  5. zouden afzoeken
  6. zouden afzoeken
diversen
  1. zoek af!
  2. zoekt af!
  3. afgezocht
  4. afzoekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afzoeken [znw.] nomen

  1. afzoeken (geheel doorzoeken; afstropen)
    le sondage; la recherche; la fouille
  2. afzoeken (patrouilleren)
    la patrouille; la fouille

Translation Matrix for afzoeken:

NounRelated TranslationsOther Translations
fouille afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken; patrouilleren doorzoeking; fouilleren; fouillering; gewoel; gewroet; opgraving; schanswerk; uitgraving; visitatie; zoeken
fouiller aftasten; afvoelen; tasten; voelen
patrouille afzoeken; patrouilleren bewaker; cipier; gevangenbewaarder; kraaiennest; patrouille; uitkijk; wacht; wachten
recherche afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken aandrang; ambitie; drang; eerzucht; inspectie; najagen; nasporing; nastreven; navorsing; onderzoek; opsporing; proef; research; speurtocht; speurwerk; test; traceerwerk; zoeken; zoektocht
sondage afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken proefboring; steekproef
VerbRelated TranslationsOther Translations
chercher afzoeken; zien te vinden; zoeken aankomen; afhalen en meenemen; bezoeken; inlopen; langskomen; naslaan; naspeuren; nasporen; om zich heen kijken; onderzoeken; op bezoek komen; ophalen; oppikken; opzoeken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; rondzien; struinen; voorbijkomen; zich oriënteren
essayer de trouver afzoeken; zien te vinden; zoeken
fouiller afzoeken; zien te vinden; zoeken aftasten; afvoelen; bevoelen; doorzoeken; fouilleren; graaien; grabbelen; grasduinen; in iets rondtasten; naspeuring doen; neuzen; onderzoeken; rechercheren; rommelen; scharrelen van kip; snuffelen; snuffelen aan; speuren; verkennen; visiteren; woelen; wroeten; wurmen
rechercher afzoeken; zien te vinden; zoeken azen; bladeren; browsen; controleren; nagaan; nakijken; naspeuren; nasporen; navorsen; onderzoeken; op zoek zijn naar; prooizoeken; vinden; zoeken
scruter afzoeken; zien te vinden; zoeken doorzoeken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
rechercher zoeken

Wiktionary Translations for afzoeken:


Cross Translation:
FromToVia
afzoeken chercher; fouiller search — to look throughout (a place) for something