Summary
Dutch to French: more detail...
- besteed:
- besteden:
-
Wiktionary:
- besteden → dépenser à, dépenser
Dutch
Detailed Translations for besteed from Dutch to French
besteed:
-
besteed (uitgegeven; gespendeerd)
Translation Matrix for besteed:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
consacré | besteed; gespendeerd; uitgegeven | geestelijk; gelovig; godsdienstig; godvruchtig; herderlijk; kerkelijk; met betrekking tot herders; religieus; vroom |
dépensé | besteed; gespendeerd; uitgegeven |
Related Words for "besteed":
besteden:
-
besteden (doorbrengen; slijten)
passer le temps; passer-
passer le temps verb
-
passer verb (passe, passes, passons, passez, passent, passais, passait, passions, passiez, passaient, passai, passas, passa, passâmes, passâtes, passèrent, passerai, passeras, passera, passerons, passerez, passeront)
-
-
besteden (spenderen; uitgeven)
Conjugations for besteden:
o.t.t.
- besteed
- besteedt
- besteedt
- besteden
- besteden
- besteden
o.v.t.
- besteedde
- besteedde
- besteedde
- besteedden
- besteedden
- besteedden
v.t.t.
- heb besteed
- hebt besteed
- heeft besteed
- hebben besteed
- hebben besteed
- hebben besteed
v.v.t.
- had besteed
- had besteed
- had besteed
- hadden besteed
- hadden besteed
- hadden besteed
o.t.t.t.
- zal besteden
- zult besteden
- zal besteden
- zullen besteden
- zullen besteden
- zullen besteden
o.v.t.t.
- zou besteden
- zou besteden
- zou besteden
- zouden besteden
- zouden besteden
- zouden besteden
diversen
- besteed!
- besteedt!
- besteed
- bestedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for besteden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dépenser | besteden; spenderen; uitgeven | doorjagen; doorleven; doorstaan; erdoor jagen; opmaken; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verteren |
passer | besteden; doorbrengen; slijten | aangeven; aankomen; aanlopen; aanreiken; aantrekken; aflopen; bezoeken; dichttrekken; doordrukken; doorheen reizen; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; dwars oversteken; erdoor komen; geven; inhalen; inlopen; komen aanlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; oversteken; passeren; reiken; reizen door; schenken; toestoppen; vergaan; verlenen; verlopen; verstrekken; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorbijvaren |
passer le temps | besteden; doorbrengen; slijten | |
- | uitgeven |