Dutch
Detailed Translations for blakend from Dutch to French
blakend:
-
blakend (fit; gezond; getraind)
sain; en bonne santé; florissant; en forme; entraîné; en bonne condition-
sain adj
-
en bonne santé adj
-
florissant adj
-
en forme adj
-
entraîné adj
-
-
blakend (gezond; zonder ziekte)
Translation Matrix for blakend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
en bonne condition | blakend; fit; getraind; gezond; zonder ziekte | blakend van gezondheid; fit; florerend; gezond; welgesteld; welvarend; zonder ziekte |
en bonne santé | blakend; fit; getraind; gezond; zonder ziekte | blakend van gezondheid; fit; florerend; gezond; welgesteld; welvarend; zonder ziekte |
en forme | blakend; fit; getraind; gezond; zonder ziekte | blakend van gezondheid; fit; florerend; gezond; welgesteld; welvarend; zonder ziekte |
entraîné | blakend; fit; getraind; gezond | bedreven; bekwaam; ervaren; geoefend |
florissant | blakend; fit; getraind; gezond | blakend van gezondheid; bloeiend; fit; fleurig; florerend; florissant; gefortuneerd; gelukkig; gezond; hooggekleurd; rijk; vermogend; voorspoedig; voorspoedig verlopend; welgesteld; welvarend; zonder ziekte |
sain | blakend; fit; getraind; gezond | blakend van gezondheid; fit; gezond; kerngezond; zeer gezond; zonder ziekte |
blaken:
-
blaken (sterk aanwezig zijn)
-
blaken (licht uitzenden; stralen)
briller; rayonner; être plein de vie; luire; resplendir; étinceler; être plein d'ardeur-
briller verb (brille, brilles, brillons, brillez, brillent, brillais, brillait, brillions, brilliez, brillaient, brillai, brillas, brilla, brillâmes, brillâtes, brillèrent, brillerai, brilleras, brillera, brillerons, brillerez, brilleront)
-
rayonner verb (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, rayonnent, rayonnais, rayonnait, rayonnions, rayonniez, rayonnaient, rayonnai, rayonnas, rayonna, rayonnâmes, rayonnâtes, rayonnèrent, rayonnerai, rayonneras, rayonnera, rayonnerons, rayonnerez, rayonneront)
-
être plein de vie verb
-
luire verb (luis, luit, luisons, luisez, luisent, luisais, luisait, luisions, luisiez, luisaient, luisis, luisit, luisîmes, luisîtes, luisirent, luirai, luiras, luira, luirons, luirez, luiront)
-
resplendir verb (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, resplendissent, resplendissais, resplendissait, resplendissions, resplendissiez, resplendissaient, resplendîmes, resplendîtes, resplendirent, resplendirai, resplendiras, resplendira, resplendirons, resplendirez, resplendiront)
-
étinceler verb (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, étincellent, étincelais, étincelait, étincelions, étinceliez, étincelaient, étincelai, étincelas, étincela, étincelâmes, étincelâtes, étincelèrent, étincellerai, étincelleras, étincellera, étincellerons, étincellerez, étincelleront)
-
être plein d'ardeur verb
-
Conjugations for blaken:
o.t.t.
- blaak
- blaakt
- blaakt
- blaken
- blaken
- blaken
o.v.t.
- blaakte
- blaakte
- blaakte
- blaakten
- blaakten
- blaakten
v.t.t.
- heb geblaakt
- hebt geblaakt
- heeft geblaakt
- hebben geblaakt
- hebben geblaakt
- hebben geblaakt
v.v.t.
- had geblaakt
- had geblaakt
- had geblaakt
- hadden geblaakt
- hadden geblaakt
- hadden geblaakt
o.t.t.t.
- zal blaken
- zult blaken
- zal blaken
- zullen blaken
- zullen blaken
- zullen blaken
o.v.t.t.
- zou blaken
- zou blaken
- zou blaken
- zouden blaken
- zouden blaken
- zouden blaken
en verder
- ben geblaakt
- bent geblaakt
- is geblaakt
- zijn geblaakt
- zijn geblaakt
- zijn geblaakt
diversen
- blaak!
- blaakt!
- geblaakt
- blakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze