Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bof:
  2. boffen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bof from Dutch to French

bof:

bof [de ~ (m)] nomen

  1. de bof (oorspeekselklierontsteking)
    l'oreillons
  2. de bof (geluk hebbend; geluk)
    le bonheur; la chance; la béatitude; la fortune; la félicité

Translation Matrix for bof:

NounRelated TranslationsOther Translations
bonheur bof; geluk; geluk hebbend fortuin; geluk; gelukkigheid; gelukzaligheid; heerlijkheid; heil; het gelukkig-zijn; voorspoed; welvaart; welvarendheid; welzijn
béatitude bof; geluk; geluk hebbend fortuin; geluk; gelukkigheid; gelukzaligheid; heerlijkheid; het gelukkig-zijn; verlossing; zaligheid
chance bof; geluk; geluk hebbend buitenkansje; fortuin; fortuintje; gelegenheid; geluk; gelukje; gelukken; gelukkig toeval; gelukkigheid; gelukstreffer; gelukzaligheid; heerlijkheid; het gelukkig-zijn; kans; lukken; mazzel; mazzeltje; meevaller; mogelijkheid; opsteker; slagen; toevalstreffer; tref; treffer; voordeel
fortune bof; geluk; geluk hebbend fortuin; geldelijk vermogen; geldvoorraad; geluk; gelukkigheid; gelukzaligheid; grote som geld; heerlijkheid; het gelukkig-zijn; kapitaal; luxe; overvloed; pracht; vermogen; weelde; weelderigheid
félicité bof; geluk; geluk hebbend fortuin; geluk; gelukkigheid; gelukzaligheid; gezegende toestand; heerlijkheid; heil; het gelukkig-zijn; verlossing; voorspoed; welvaart; welvarendheid; welzijn; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening
oreillons bof; oorspeekselklierontsteking
ModifierRelated TranslationsOther Translations
félicité gefeliciteerd

Related Words for "bof":


Wiktionary Translations for bof:

bof
noun
  1. geluk, mazzel
  2. ziekte
bof
noun
  1. Maladie des oreilles.

Cross Translation:
FromToVia
bof goitre goitre — enlargement of the neck
bof oreillons mumps — contagious disease
bof parotidite MumpsMedizin: Krankheit, bei der eine Entzündung insbesondere der Ohrspeicheldrüse vorliegt

bof form of boffen:

boffen verb (bof, boft, bofte, boften, geboft)

  1. boffen (geluk hebben; zwijnen)

Conjugations for boffen:

o.t.t.
  1. bof
  2. boft
  3. boft
  4. boffen
  5. boffen
  6. boffen
o.v.t.
  1. bofte
  2. bofte
  3. bofte
  4. boften
  5. boften
  6. boften
v.t.t.
  1. heb geboft
  2. hebt geboft
  3. heeft geboft
  4. hebben geboft
  5. hebben geboft
  6. hebben geboft
v.v.t.
  1. had geboft
  2. had geboft
  3. had geboft
  4. hadden geboft
  5. hadden geboft
  6. hadden geboft
o.t.t.t.
  1. zal boffen
  2. zult boffen
  3. zal boffen
  4. zullen boffen
  5. zullen boffen
  6. zullen boffen
o.v.t.t.
  1. zou boffen
  2. zou boffen
  3. zou boffen
  4. zouden boffen
  5. zouden boffen
  6. zouden boffen
diversen
  1. bof!
  2. boft!
  3. geboft
  4. boffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for boffen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
avoir de la chance boffen; geluk hebben; zwijnen het treffen; mazzel hebben

Related Words for "boffen":


Related Definitions for "boffen":

  1. geluk hebben1
    • ik bof wel met die goeie baan1

Wiktionary Translations for boffen:

boffen
verb
  1. geluk hebben