Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. bomen:


Dutch

Detailed Translations for bomend from Dutch to French

bomen:

bomen verb (boom, boomt, boomde, boomden, geboomd)

  1. bomen (kletsen)
    bavarder; jaser
    • bavarder verb (bavarde, bavardes, bavardons, bavardez, )
    • jaser verb (jase, jases, jasons, jasez, )
  2. bomen (een boom opzetten)
    faire la causette; causer
    • causer verb (cause, causes, causons, causez, )

Conjugations for bomen:

o.t.t.
  1. boom
  2. boomt
  3. boomt
  4. bomen
  5. bomen
  6. bomen
o.v.t.
  1. boomde
  2. boomde
  3. boomde
  4. boomden
  5. boomden
  6. boomden
v.t.t.
  1. heb geboomd
  2. hebt geboomd
  3. heeft geboomd
  4. hebben geboomd
  5. hebben geboomd
  6. hebben geboomd
v.v.t.
  1. had geboomd
  2. had geboomd
  3. had geboomd
  4. hadden geboomd
  5. hadden geboomd
  6. hadden geboomd
o.t.t.t.
  1. zal bomen
  2. zult bomen
  3. zal bomen
  4. zullen bomen
  5. zullen bomen
  6. zullen bomen
o.v.t.t.
  1. zou bomen
  2. zou bomen
  3. zou bomen
  4. zouden bomen
  5. zouden bomen
  6. zouden bomen
diversen
  1. boom!
  2. boomt!
  3. geboomd
  4. bomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bomen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bavarder bomen; kletsen babbelen; communiceren; converseren; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; leuteren; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; verbabbelen; verpraten; wartaal spreken; wauwelen; zeveren; zwammen
causer bomen; een boom opzetten aandoen; aanrichten; aanstichten; babbelen; berokkenen; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwaad doen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; losmaken; praten; resultaat; resulteren; snateren; spreken; teweegbrengen; tot gevolg hebben; uitmonden; veroorzaken; verwekken; wauwelen; zwammen
faire la causette bomen; een boom opzetten
jaser bomen; kletsen babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen

Related Words for "bomen":