Dutch

Detailed Translations for bon from Dutch to French

bon:

bon [de ~ (m)] nomen

  1. de bon (coupon)
    le bon; le coupon; le reçu; le chiffon; la pièce; le ticket; le récépissé; la quittance; le lambeau; le restant
  2. de bon (bekeuring; boete)
    l'amende; le procès-verbal; la contravention
  3. de bon (stortingsbewijs; reçu)
    le récépissé de versement; le reçu; la quittance; le ticket; le récépissé

Translation Matrix for bon:

NounRelated TranslationsOther Translations
amende bekeuring; boete; bon boete; celstraf; geldboete; geldstraf; gevangenisstraf; hechtenis; penalty; straf
bon bon; coupon tegoedbon; waardebon
chiffon bon; coupon doek; doekje; flard; homp; klungel; klungelaar; kruk; lap; lor; poetslap; prul; stoethaspel; stuk stof; stumper; vod; vodje
contravention bekeuring; boete; bon boete; delict; geldboete; geldstraf; misdaad; misdrijf; overtreding; penalty; schanddaad; vergrijp; wandaad; wetsovertreding
coupon bon; coupon lap; reclamebon; stuk stof
lambeau bon; coupon doek; lap; stuk stof
pièce bon; coupon aparte wooneenheid binnen een eengezinshuis; grote kamer; kamer; lapje; ruimte in een gebouw; speelstuk; vertrek; vertrekken; zaal
procès-verbal bekeuring; boete; bon proces verbaal; procesverbaal; rapport; verklaring
quittance bon; coupon; reçu; stortingsbewijs kassabon; kwitantie; ontvangstbewijs; reçu
restant bon; coupon het overgeblevene; laatste rest; overblijfsel; overschot; rest; restant; saldo; staartje
reçu bon; coupon; reçu; stortingsbewijs beweringsgrond; bewijs; bewijs van ontvangst; kassabon; kwitantie; ontvangstbewijs; reçu
récépissé bon; coupon; reçu; stortingsbewijs bewijs van ontvangst; ontvangstbewijs; reçu
récépissé de versement bon; reçu; stortingsbewijs ontvangstbewijs; reçu
ticket bon; coupon; reçu; stortingsbewijs entreebiljet; kaart; kaartje; ontvangstbewijs; pasje; plaatsbewijs; reçu; ticket; toegangsbewijs
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bon aangenaam; aanlokkelijk; aardig; adequaat; akkoord; attent; behulpzaam; bekwaam; braaf; capabel; competent; eerlijk; gepast; geschikt; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; heerlijk; hemels; hulpvaardig; in orde; juist; kostelijk; lekker; mee eens; mild; overheerlijk; passend; plezierig; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; reuzelekker; smakelijk; tof; verlokkend; verrukkelijk; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig; zalig
restant overig

Related Words for "bon":


Wiktionary Translations for bon:

bon
noun
  1. billet donnant droit à un accès

Cross Translation:
FromToVia
bon ardoise slate — record of money owed