Dutch

Detailed Translations for bonbons from Dutch to French

bonbons:

bonbons [de ~] nomen, plural

  1. de bonbons (chocolaatjes)
    la bouchées de chocolat; la pastilles; le chocolats; la pastilles de chocolat

Translation Matrix for bonbons:

NounRelated TranslationsOther Translations
bouchées de chocolat bonbons; chocolaatjes
chocolats bonbons; chocolaatjes chocolaatjes; flikjes
pastilles bonbons; chocolaatjes chocolaatjes; flikjes
pastilles de chocolat bonbons; chocolaatjes chocolaatjes; flikjes

Related Words for "bonbons":


bonbons form of bonbon:

bonbon [de ~ (m)] nomen

  1. de bonbon (chocolaatje)
    le bonbon au chocolat; le chocolat; la bouchée; la pastille de chocolat; la pastille

Translation Matrix for bonbon:

NounRelated TranslationsOther Translations
bonbon au chocolat bonbon; chocolaatje
bouchée bonbon; chocolaatje hap; hapje; mondvol; snack; tussendoortje
chocolat bonbon; chocolaatje chocolaatje; chocolade; chocoladedrank; chocolademelk; chocoladereep; flikje; reep; stukje chocola
pastille bonbon; chocolaatje chocolaatje; flikje; pastille; vast geneesmiddel
pastille de chocolat bonbon; chocolaatje chocolaatje; flikje; flikken

Related Words for "bonbon":


Related Definitions for "bonbon":

  1. chocolade omhulsel met zoete vulling1
    • in België moet je bonbons kopen1

Wiktionary Translations for bonbon:

bonbon
noun
  1. confiserie|fr sucrerie, friandise faite avec du sucre. Dans le langage des enfants, ce mot désigne toute sorte de friandise.