Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. braak:
  2. braken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for braak from Dutch to French

braak:

braak [de ~] nomen

  1. de braak (inbraak; kraak)
    le cambriolage; l'effraction

Translation Matrix for braak:

NounRelated TranslationsOther Translations
cambriolage braak; inbraak; kraak
effraction braak; inbraak; kraak

Related Words for "braak":


braken:

braken verb (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)

  1. braken (kotsen; vomeren; overgeven; spugen; uitbraken)
    vomir; dégueuler; rendre; cracher
    • vomir verb (vomis, vomit, vomissons, vomissez, )
    • dégueuler verb (dégueule, dégueules, dégueulons, dégueulez, )
    • rendre verb (rends, rend, rendons, rendez, )
    • cracher verb (crache, craches, crachons, crachez, )

Conjugations for braken:

o.t.t.
  1. braak
  2. braakt
  3. braakt
  4. braken
  5. braken
  6. braken
o.v.t.
  1. braakde
  2. braakde
  3. braakde
  4. braakden
  5. braakden
  6. braakden
v.t.t.
  1. heb gebraakt
  2. hebt gebraakt
  3. heeft gebraakt
  4. hebben gebraakt
  5. hebben gebraakt
  6. hebben gebraakt
v.v.t.
  1. had gebraakt
  2. had gebraakt
  3. had gebraakt
  4. hadden gebraakt
  5. hadden gebraakt
  6. hadden gebraakt
o.t.t.t.
  1. zal braken
  2. zult braken
  3. zal braken
  4. zullen braken
  5. zullen braken
  6. zullen braken
o.v.t.t.
  1. zou braken
  2. zou braken
  3. zou braken
  4. zouden braken
  5. zouden braken
  6. zouden braken
diversen
  1. braak!
  2. braakt!
  3. gebraakt
  4. brakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

braken [het ~] nomen

  1. het braken (overgeven; kotsen; spugen; spuwen)
    le vomissement

Translation Matrix for braken:

NounRelated TranslationsOther Translations
vomissement braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen braaksel; kots
VerbRelated TranslationsOther Translations
cracher braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren fluimen; reutelen; rochelen; slijm opgeven; slijmen; spugen; spuwen; uithoesten; uitspugen; uitspuwen
dégueuler braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren
rendre braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren aangeven; aanreiken; afgeven; beschrijven; eraf gaan; geven; inleveren; overbrengen; overgeven; overhandigen; overleveren; retourneren; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugzenden; toesteken; translateren; vertalen; vertolken; weergeven
vomir braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren

Related Words for "braken":


Wiktionary Translations for braken:

braken
verb
  1. genuttigd voedselwaar ongewild door de mond naar buiten brengen
braken
Cross Translation:
FromToVia
braken vomir boot — vomit
braken vomir; rendre; rejeter; dégobiller; dégueuler; gerber; quicher vomit — to regurgitate the contents of a stomach
braken vomir brechenumgangssprachlich: sich übergeben; sich erbrechen
braken dégobiller kotzensalopp: sich übergeben, sich erbrechen