Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. coderen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for coderen from Dutch to French

coderen:

coderen verb (codeer, codeert, codeerde, codeerden, gecodeerd)

  1. coderen
    encoder; coder
    • encoder verb
    • coder verb (code, codes, codons, codez, )
  2. coderen

Conjugations for coderen:

o.t.t.
  1. codeer
  2. codeert
  3. codeert
  4. coderen
  5. coderen
  6. coderen
o.v.t.
  1. codeerde
  2. codeerde
  3. codeerde
  4. codeerden
  5. codeerden
  6. codeerden
v.t.t.
  1. heb gecodeerd
  2. hebt gecodeerd
  3. heeft gecodeerd
  4. hebben gecodeerd
  5. hebben gecodeerd
  6. hebben gecodeerd
v.v.t.
  1. had gecodeerd
  2. had gecodeerd
  3. had gecodeerd
  4. hadden gecodeerd
  5. hadden gecodeerd
  6. hadden gecodeerd
o.t.t.t.
  1. zal coderen
  2. zult coderen
  3. zal coderen
  4. zullen coderen
  5. zullen coderen
  6. zullen coderen
o.v.t.t.
  1. zou coderen
  2. zou coderen
  3. zou coderen
  4. zouden coderen
  5. zouden coderen
  6. zouden coderen
en verder
  1. is gecodeerd
  2. zijn gecodeerd
diversen
  1. codeer!
  2. codeert!
  3. gecodeerd
  4. coderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

coderen [znw.] nomen

  1. coderen (codering)
    le chiffrage

Translation Matrix for coderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
chiffrage coderen; codering cijferen
VerbRelated TranslationsOther Translations
coder coderen
encoder coderen

Wiktionary Translations for coderen:

coderen
verb
  1. in een code brengen

Cross Translation:
FromToVia
coderen crypter; coder; chiffrer encrypt — to conceal information by means of a code or cipher