Home ->Dictionaries ->Dutch/French ->Translate discipelen

Translate discipelen from Dutch to French

Summary

Dutch to French: more detail...

discipelen:
- disciples; élèves; partisans; supporters
discipel:
- disciple; adhérant; suiveur; partisan; adepte
Wiktionary:
- discipel → disciple

Dutch

Detailed Translations for discipelen from Dutch to French

discipelen:

discipelen [de ~] nomen, plural

de discipelen (volgelingen)
le disciples; l'élèves; le partisans; le supporters
- disciples [le ~] nomen
- élèves [le ~] nomen
- partisans [le ~] nomen
- supporters [le ~] nomen

Translation Matrix for discipelen:

Noun	Related Translations	Other Translations
disciples	discipelen; volgelingen
partisans	discipelen; volgelingen	medestanders
supporters	discipelen; volgelingen	aanhang; fans; supporters; volgers
élèves	discipelen; volgelingen	leerlingen; pupillen; scholieren; studenten

Related Words for "discipelen":

discipel

discipel:

discipel [de ~ (m)] nomen

de discipel (volgeling; aanhanger; navolger; volger)
le disciple; l'adhérant; le suiveur; le partisan; l'adepte
- disciple [le ~] nomen
- adhérant [le ~] nomen
- suiveur [le ~] nomen
- partisan [le ~] nomen
- adepte [le ~] nomen

Translation Matrix for discipel:

Noun	Related Translations	Other Translations
adepte	aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger	aanhanger; fan; supporter
adhérant	aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger
disciple	aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger	leerling; scholier; volgelinge
partisan	aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger	bondgenoot; fanaat; fanaticus; fanatiekeling; geestverwant; gelijkgestemde; gelijkgezinde; medestander; medestrijder; partner; voorstander
suiveur	aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger	imitator; nabootser; navolger
Modifier	Related Translations	Other Translations
adepte		adept; ingewijd
partisan		aanhangend; gelijkgestemd; gelijkgezind; partijdig

Related Words for "discipel":

discipelen, discipels

Wiktionary Translations for discipel:

Cross Translation:

From	To	Via
• discipel	→ disciple	↔ disciple — a person who learns from another, especially one who then teaches others