Dutch
Detailed Translations for floot from Dutch to French
fluiten:
-
fluiten (pijpen; blazen)
jouer de la flûte; siffler; souffler-
jouer de la flûte verb
-
siffler verb (siffle, siffles, sifflons, sifflez, sifflent, sifflais, sifflait, sifflions, siffliez, sifflaient, sifflai, sifflas, siffla, sifflâmes, sifflâtes, sifflèrent, sifflerai, siffleras, sifflera, sifflerons, sifflerez, siffleront)
-
souffler verb (souffle, souffles, soufflons, soufflez, soufflent, soufflais, soufflait, soufflions, souffliez, soufflaient, soufflai, soufflas, souffla, soufflâmes, soufflâtes, soufflèrent, soufflerai, souffleras, soufflera, soufflerons, soufflerez, souffleront)
-
Conjugations for fluiten:
o.t.t.
- fluit
- fluit
- fluit
- fluiten
- fluiten
- fluiten
o.v.t.
- floot
- floot
- floot
- floten
- floten
- floten
v.t.t.
- heb gefloten
- hebt gefloten
- heeft gefloten
- hebben gefloten
- hebben gefloten
- hebben gefloten
v.v.t.
- had gefloten
- had gefloten
- had gefloten
- hadden gefloten
- hadden gefloten
- hadden gefloten
o.t.t.t.
- zal fluiten
- zult fluiten
- zal fluiten
- zullen fluiten
- zullen fluiten
- zullen fluiten
o.v.t.t.
- zou fluiten
- zou fluiten
- zou fluiten
- zouden fluiten
- zouden fluiten
- zouden fluiten
diversen
- fluit!
- fluit!
- gefloten
- fluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for fluiten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
jouer de la flûte | blazen; fluiten; pijpen | |
siffler | blazen; fluiten; pijpen | ruisen; zacht ruisen; zoeven |
souffler | blazen; fluiten; pijpen | ademen; ademhalen; blazen; fluisteren; graaien; grijpen; grissen; hijgen; inademen; influisteren; ingeven; jatten; pikken; puffen; smiespelen; smoezen; snaaien; souffleren; toefluisteren; uitademen; uitblazen; voorzeggen; wegkapen |