Dutch
Detailed Translations for fruiten from Dutch to French
fruiten:
-
fruiten
rissoler; faire revenir-
rissoler verb (rissole, rissoles, rissolons, rissolez, rissolent, rissolais, rissolait, rissolions, rissoliez, rissolaient, rissolai, rissolas, rissola, rissolâmes, rissolâtes, rissolèrent, rissolerai, rissoleras, rissolera, rissolerons, rissolerez, rissoleront)
-
faire revenir verb
-
Conjugations for fruiten:
o.t.t.
- fruit
- fruit
- fruit
- fruiten
- fruiten
- fruiten
o.v.t.
- fruitte
- fruitte
- fruitte
- fruitten
- fruitten
- fruitten
v.t.t.
- heb gefruit
- hebt gefruit
- heeft gefruit
- hebben gefruit
- hebben gefruit
- hebben gefruit
v.v.t.
- had gefruit
- had gefruit
- had gefruit
- hadden gefruit
- hadden gefruit
- hadden gefruit
o.t.t.t.
- zal fruiten
- zult fruiten
- zal fruiten
- zullen fruiten
- zullen fruiten
- zullen fruiten
o.v.t.t.
- zou fruiten
- zou fruiten
- zou fruiten
- zouden fruiten
- zouden fruiten
- zouden fruiten
en verder
- is gefruit
- zijn gefruit
diversen
- fruit!
- fruit!
- gefruit
- fruitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for fruiten:
| Verb | Related Translations | Other Translations |
| faire revenir | fruiten | herroepen; terugroepen |
| rissoler | fruiten |
Related Words for "fruiten":
fruiten form of fruit:
-
het fruit
– vruchten die je rauw kunt eten 1 -
het fruit
Translation Matrix for fruit:
| Noun | Related Translations | Other Translations |
| fruit | fruit | ooft; vrucht |
| fruits | fruit | ooft; vrucht |