Dutch

Detailed Translations for gebarsten from Dutch to French

gebarsten:


Translation Matrix for gebarsten:

NounRelated TranslationsOther Translations
troué dijkbreuk; doorbraak; doorbreken; doorbreking
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
endommagé beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; aan stukken; aangeslagen; gebroken; gehavend; geruineerd; geschonden; gewond; kapot; naar de knoppen; stuk; verziekt
ModifierRelated TranslationsOther Translations
abîmé beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; aan scherven; aangeslagen; gebroken; gehavend; geschonden; gewond; kapot; stuk; verziekt
avarié beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; aangeslagen; gehavend; gewond
brisé beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan scherven; aan stukken; defect; gebroken; geknikt; geruineerd; in stukken; ingeslagen; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk; stukgebroken; verbroken
cassé beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan stukken; defect; gebroken; geknikt; geruineerd; in stukken; ingeslagen; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk; stukgebroken; verbroken
crevé beschadigd; gebarsten; kapot; stuk afgemat; bekaf; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; lek; ondicht; op; opengesprongen
déchiré beschadigd; gebarsten; kapot; stuk gescheurd; verscheurd
délabré beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan stukken; aangeslagen; bouwvallig; gammel; gebroken; gehavend; geruineerd; geschonden; gewond; kapot; krakkemikkig; krakkemikkige; naar de knoppen; ruïneus; stuk; wankel; wrak; zwak
détraqué beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
en dérangement beschadigd; gebarsten; kapot; stuk buiten gebruik; defect; onklaar; stuk
en lambeaux beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; aangeslagen; gehavend; gewond
en morceaux beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk; stukgebroken
en pièces beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; aan stukken; aangeslagen; defect; gebroken; gehavend; geruineerd; gewond; in stukken; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk
fracturé beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk; stukgebroken
fêlé beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk; stukgebroken; verbroken
lacéré beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
rompu beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan stukken; afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; doorgebroken; gebroken; geruineerd; hondsmoe; kapot; naar de knoppen; op; stuk; stukgebroken; verbroken
troué beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
variolé beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aangeslagen; gehavend; gewond

barsten:

barsten verb (barst, barstte, barstten, gebarsten)

  1. barsten (kunnen stikken)
    foutre; crevasser; se fendre; se fissurer; se fêler; éclater; casser; rompre; briser; crever; fendre; fracasser
    • foutre verb (fous, fout, foutons, foutez, )
    • crevasser verb (crevasse, crevasses, crevassons, crevassez, )
    • se fendre verb
    • se fêler verb
    • éclater verb (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • casser verb (casse, casses, cassons, cassez, )
    • rompre verb (romps, romp, rompons, rompez, )
    • briser verb (brise, brises, brisons, brisez, )
    • crever verb (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • fendre verb (fends, fend, fendons, fendez, )
    • fracasser verb (fracasse, fracasses, fracassons, fracassez, )
  2. barsten (openspringen; losspringen)
    éclater; se gercer; s'ouvrir brusquement
    • éclater verb (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • se gercer verb

Conjugations for barsten:

o.t.t.
  1. barst
  2. barst
  3. barst
  4. barsten
  5. barsten
  6. barsten
o.v.t.
  1. barstte
  2. barstte
  3. barstte
  4. barstten
  5. barstten
  6. barstten
v.t.t.
  1. ben gebarsten
  2. bent gebarsten
  3. is gebarsten
  4. zijn gebarsten
  5. zijn gebarsten
  6. zijn gebarsten
v.v.t.
  1. was gebarsten
  2. was gebarsten
  3. was gebarsten
  4. waren gebarsten
  5. waren gebarsten
  6. waren gebarsten
o.t.t.t.
  1. zal barsten
  2. zult barsten
  3. zal barsten
  4. zullen barsten
  5. zullen barsten
  6. zullen barsten
o.v.t.t.
  1. zou barsten
  2. zou barsten
  3. zou barsten
  4. zouden barsten
  5. zouden barsten
  6. zouden barsten
diversen
  1. barst!
  2. barst!
  3. gebarsten
  4. barstende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

barsten [de ~] nomen, plural

  1. de barsten (scheuren; sprongen)
    la fissures; l'incisions; la fentes; la déchirures
  2. de barsten (krakken)
    la fissure; la déchirure

Translation Matrix for barsten:

NounRelated TranslationsOther Translations
déchirure barsten; krakken afrukken; kepen; krab; krabwond; kras; losrukken; scheur; schram; torn
déchirures barsten; scheuren; sprongen
fendre afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing
fentes barsten; scheuren; sprongen bergkloven; kloven; spleten
fissure barsten; krakken barst; breuk; gleuf; kloof; krak; langwerpige uitholling; opening; scheur; sleuf; spleet; tussenruimte; uitsparing
fissures barsten; scheuren; sprongen
incisions barsten; scheuren; sprongen japen; kepen; sneden; snedes
VerbRelated TranslationsOther Translations
briser barsten; kunnen stikken aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; kapotslaan; knakken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
casser barsten; kunnen stikken aan stukken breken; aan stukken slaan; aan stukken vallen; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; afsluiten; bederven; beschadigen; beëindigen; breken; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; kapotslaan; knakken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; ophouden; slopen; stoppen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; stukslaan; stukvallen; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernietigen; verpesten; verzieken
crevasser barsten; kunnen stikken doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
crever barsten; kunnen stikken bezwijken; creperen; doodgaan; doorsteken; erdoor steken; heengaan; inslapen; omkomen; ontploffen; ontslapen; overlijden; ploffen; sneuvelen; springen; sterven; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; vallen; verrekken; verscheiden; wegvallen; zieltogen
fendre barsten; kunnen stikken aan flarden scheuren; delen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorsnijden; in tweeën houwen; inscheuren; klieven; kloven; losscheuren; ontploffen; opdelen; openrijten; openscheuren; opsplitsen; ploffen; rijten; scheuren; splijten; splitsen; springen; uit elkaar rukken; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uit elkaar trekken; uiteensplijten; uiteentrekken; verscheuren
foutre barsten; kunnen stikken lazeren
fracasser barsten; kunnen stikken aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; bederven; beschadigen; breken; er vanaf breken; inslaan; kapotgooien; kapotmaken; kapotslaan; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slopen; stukbreken; stukgooien; stukslaan; uit elkaar halen; verbrijzelen
rompre barsten; kunnen stikken aan stukken breken; aan stukken slaan; afbreken; afknappen; bederven; beëindigen; breken; doorbreken; er vanaf breken; forceren; in stukken breken; inslaan; kapot barsten; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; losrukken; losscheuren; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; onklaar raken; ontbinden; opheffen; slopen; stukbreken; stukgaan; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
s'ouvrir brusquement barsten; losspringen; openspringen openklappen; openslaan; openvliegen
se fendre barsten; kunnen stikken doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een spalk zetten; in tweeën houwen; klieven; kloven; ontploffen; ploffen; spalken; splijten; splitsen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteensplijten
se fissurer barsten; kunnen stikken ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
se fêler barsten; kunnen stikken ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
se gercer barsten; losspringen; openspringen ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
éclater barsten; kunnen stikken; losspringen; openspringen aan stukken springen; afspatten; afspringen; afvliegen; exploderen; klappen; klateren; knallen; kwaad zijn; losbarsten; losbreken; neerploffen; ontploffen; ploffen; schuimbekken; springen; stukspringen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; woedend zijn

Related Words for "barsten":


Wiktionary Translations for barsten:

barsten
verb
  1. Mourir

Cross Translation:
FromToVia
barsten éclater burst — to break from internal pressure
barsten éclater bust — alteration of burst