Dutch
Detailed Translations for gejacht from Dutch to French
gejacht:
Translation Matrix for gejacht:
Noun | Related Translations | Other Translations |
agitation | gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker | agitatie; beroering; beroeringen; beweeglijkheid; gewoel; gisting; ongedurigheid; onrust; onrustigheid; oproer; opschudding; opstand; opstootje; opzien; rebellie; rel; roerigheid; sensatie; tegenstand; verwarring; verzet; volksoproer; vuistgevecht; weerstand |
galopade | gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker | draven; galop; galoppade; gedraaf; snelle gang van paard |
galopades | gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker | |
précipitation | gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker | bespoediging; gang; gauwigheid; gehaastheid; gejaagdheid; gezwindheid; haast; haastigheid; hels tempo; ijl; in razende vaart; noodgang; overhaasting; overijling; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; snelheid; spoed; stress; tempo; urgentie; vaart; verhaasting; vlotheid; vlugheid; voorbarigheid |
gejacht form of jachten:
-
jachten (jakkeren; reppen; spoeden)
courir; foncer; se hâter; se dépêcher; faire de la vitesse; presser; hâter; se presser; s'empresser-
courir verb (cours, court, courons, courez, courent, courais, courait, courions, couriez, couraient, courus, courut, courûmes, courûtes, coururent, courrai, courras, courra, courrons, courrez, courront)
-
foncer verb (fonce, fonces, fonçons, foncez, foncent, fonçais, fonçait, foncions, fonciez, fonçaient, fonçai, fonças, fonça, fonçâmes, fonçâtes, foncèrent, foncerai, fonceras, foncera, foncerons, foncerez, fonceront)
-
se hâter verb
-
se dépêcher verb
-
faire de la vitesse verb
-
presser verb (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
hâter verb (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, hâtent, hâtais, hâtait, hâtions, hâtiez, hâtaient, hâtai, hâtas, hâta, hâtâmes, hâtâtes, hâtèrent, hâterai, hâteras, hâtera, hâterons, hâterez, hâteront)
-
se presser verb
-
s'empresser verb
-
-
jachten (opjagen; ophitsen; voortjagen; opdrijven)
presser; chasser-
presser verb (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
chasser verb (chasse, chasses, chassons, chassez, chassent, chassais, chassait, chassions, chassiez, chassaient, chassai, chassas, chassa, chassâmes, chassâtes, chassèrent, chasserai, chasseras, chassera, chasserons, chasserez, chasseront)
-
-
jachten (zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; reppen; jakkeren; ijlen)
se dépêcher; se précipiter; se hâter; se presser; s'empresser-
se dépêcher verb
-
se précipiter verb
-
se hâter verb
-
se presser verb
-
s'empresser verb
-
-
jachten (tot spoed aanzetten; haasten; spoeden)
presser; pousser qn à se dépêcher; précipiter; hâter-
presser verb (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
précipiter verb (précipite, précipites, précipitons, précipitez, précipitent, précipitais, précipitait, précipitions, précipitiez, précipitaient, précipitai, précipitas, précipita, précipitâmes, précipitâtes, précipitèrent, précipiterai, précipiteras, précipitera, précipiterons, précipiterez, précipiteront)
-
hâter verb (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, hâtent, hâtais, hâtait, hâtions, hâtiez, hâtaient, hâtai, hâtas, hâta, hâtâmes, hâtâtes, hâtèrent, hâterai, hâteras, hâtera, hâterons, hâterez, hâteront)
-
Conjugations for jachten:
o.t.t.
- jacht
- jacht
- jacht
- jachten
- jachten
- jachten
o.v.t.
- jachtte
- jachtte
- jachtte
- jachtten
- jachtten
- jachtten
v.t.t.
- heb gejacht
- hebt gejacht
- heeft gejacht
- hebben gejacht
- hebben gejacht
- hebben gejacht
v.v.t.
- had gejacht
- had gejacht
- had gejacht
- hadden gejacht
- hadden gejacht
- hadden gejacht
o.t.t.t.
- zal jachten
- zult jachten
- zal jachten
- zullen jachten
- zullen jachten
- zullen jachten
o.v.t.t.
- zou jachten
- zou jachten
- zou jachten
- zouden jachten
- zouden jachten
- zouden jachten
en verder
- ben gejacht
- bent gejacht
- is gejacht
- zijn gejacht
- zijn gejacht
- zijn gejacht
diversen
- jacht!
- jacht!
- gejacht
- jachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for jachten:
Related Words for "jachten":
Wiktionary Translations for jachten:
jachten
verb
-
exercer une pression, serrer plus ou moins fort.
External Machine Translations: