Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. geschud:
  2. schudden:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for geschud from Dutch to French

geschud:

geschud [znw.] nomen

  1. geschud (geschok)
    la secousses

Translation Matrix for geschud:

NounRelated TranslationsOther Translations
secousses geschok; geschud

geschud form of schudden:

schudden verb (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)

  1. schudden (trillen; beven)
    secouer; agiter
    • secouer verb (secoue, secoues, secouons, secouez, )
    • agiter verb (agite, agites, agitons, agitez, )

Conjugations for schudden:

o.t.t.
  1. schud
  2. schudt
  3. schudt
  4. schudden
  5. schudden
  6. schudden
o.v.t.
  1. schudde
  2. schudde
  3. schudde
  4. schudden
  5. schudden
  6. schudden
v.t.t.
  1. heb geschud
  2. hebt geschud
  3. heeft geschud
  4. hebben geschud
  5. hebben geschud
  6. hebben geschud
v.v.t.
  1. had geschud
  2. had geschud
  3. had geschud
  4. hadden geschud
  5. hadden geschud
  6. hadden geschud
o.t.t.t.
  1. zal schudden
  2. zult schudden
  3. zal schudden
  4. zullen schudden
  5. zullen schudden
  6. zullen schudden
o.v.t.t.
  1. zou schudden
  2. zou schudden
  3. zou schudden
  4. zouden schudden
  5. zouden schudden
  6. zouden schudden
en verder
  1. ben geschud
  2. bent geschud
  3. is geschud
  4. zijn geschud
  5. zijn geschud
  6. zijn geschud
diversen
  1. schud!
  2. schudt!
  3. geschud
  4. schuddend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schudden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
agiter beven; heen en weer bewegen; schudden; trillen aan de zwerf zijn; afranselen; agiteren; beroeren; heen en weer zwaaien; iemand toetakelen; in beroering brengen; omroeren; op en neer bewegen; oppoken; opstoken; roeren; rondzwerven; slingeren; wriggelen; wrikken; zwaaien; zwenken; zwerven
secouer beven; heen en weer bewegen; schudden; trillen afkloppen; afschudden; deinen; golven; heen en weer zwaaien; omschudden; opschudden; schommelen; slingeren; wiegen; wriggelen; wrikken; zich ontdoen van; zwaaien; zwenken

Related Definitions for "schudden":

  1. heen en weer of op en neer bewegen1
    • hij schudde van het lachen1
  2. het een aantal keren bewegen1
    • ik schud het pak melk1

Wiktionary Translations for schudden:

schudden
verb
  1. snel heen en weer bewegen om iets te mengen
schudden
Cross Translation:
FromToVia
schudden couper cut — to divide a pack of playing cards
schudden secouer; faire tanguer rock — cause to shake or sway violently
schudden secouer; agiter shake — transitive: to cause to move
schudden battre; mélanger shuffle — to put in a random order
schudden secouer schütteln — (transitiv) einen Gegenstand oder eine Person schnell hin und her bewegen