Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. gezakt:
  2. zakken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gezakt from Dutch to French

gezakt:

gezakt adj

  1. gezakt (verzakt)

Translation Matrix for gezakt:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
affaissé gezakt; verzakt

gezakt form of zakken:

zakken verb (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)

  1. zakken (kelderen)
    baisser; tomber; diminuer; couler; décroître; se plonger; sombrer; s'écrouler; s'affaisser; s'effoncer
    • baisser verb (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • tomber verb (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • diminuer verb (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • couler verb (coule, coules, coulons, coulez, )
    • décroître verb (décroîs, décroît, décroîssons, décroîssez, )
    • se plonger verb
    • sombrer verb (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
    • s'effoncer verb

Conjugations for zakken:

o.t.t.
  1. zak
  2. zakt
  3. zakt
  4. zakken
  5. zakken
  6. zakken
o.v.t.
  1. zakte
  2. zakte
  3. zakte
  4. zakten
  5. zakten
  6. zakten
v.t.t.
  1. ben gezakt
  2. bent gezakt
  3. is gezakt
  4. zijn gezakt
  5. zijn gezakt
  6. zijn gezakt
v.v.t.
  1. was gezakt
  2. was gezakt
  3. was gezakt
  4. waren gezakt
  5. waren gezakt
  6. waren gezakt
o.t.t.t.
  1. zal zakken
  2. zult zakken
  3. zal zakken
  4. zullen zakken
  5. zullen zakken
  6. zullen zakken
o.v.t.t.
  1. zou zakken
  2. zou zakken
  3. zou zakken
  4. zouden zakken
  5. zouden zakken
  6. zouden zakken
diversen
  1. zak!
  2. zakt!
  3. gezakt
  4. zakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zakken [de ~] nomen, plural

  1. de zakken (tassen)
    le sacs à main
  2. de zakken (steekzakken)
    la poches

Translation Matrix for zakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
couler afvloeien; wegstromen; wegvloeien
diminuer slijten; verslijten
décroître wegsterven
poches steekzakken; zakken
sacs à main tassen; zakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
baisser kelderen; zakken achteruitgaan; afnemen; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; dimmen; inkrimpen; inperken; kleiner worden; korten; krimpen; lager maken; matigen; minder worden; minderen; omlaagbrengen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
couler kelderen; zakken afdruipen; afglijden; aftakelen; afvloeien; afvoeren; afzakken; doen wegvloeien; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; galvaniseren; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; inzinken; lopen; onder water gaan; ondergaan; sijpelen; stromen; uitdruppelen; vervallen; verzinken; vlieden; vloeien; vluchten; wegglijden; weglekken; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten; wegzinken; zinken
diminuer kelderen; zakken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; bekorten; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; korten; korter maken; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
décroître kelderen; zakken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
s'affaisser kelderen; zakken doorbuigen; doorzakken; ineenzakken; ineenzijgen; uitbuiken; uitzakken; verzakken; wegzakken; zakken in
s'effoncer kelderen; zakken
s'écrouler kelderen; zakken afbreken; afleggen; begeven; bezwijken; breken; flippen; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zakken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; invallen; inzakken; inzinken; neerhalen; omlaagstorten; omverhalen; ondergaan; slopen; sterk afnemen; strijd verliezen; te gronde gaan; tenondergaan; teruglopen; uit elkaar halen; vallen
se plonger kelderen; zakken galvaniseren; verzinken
sombrer kelderen; zakken achteruitgaan; afglijden; aftakelen; afzakken; bezwijken; galvaniseren; instorten; inzinken; onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; vervallen; verzinken; wegglijden; wegrotten; wegzinken; zinken
tomber kelderen; zakken afdalen; afhangen; buitelen; doen neerstorten; duikelen; eraf vallen; flikkeren; hangen; kelderen; kiepen; kieperen; landen; naar beneden dalen; naar beneden donderen; naar beneden komen; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerdalen; neerkomen; neerstorten; omlaagkomen; omlaagstorten; omlaagvallen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op de grond komen; op zijn bek gaan; ten val komen; terechtkomen; tuimelen; vallen
- dalen; stralen

Related Words for "zakken":


Synonyms for "zakken":


Antonyms for "zakken":


Related Definitions for "zakken":

  1. een kleinere waarde krijgen1
    • de waarde van de gulden is gezakt1
  2. omlaag gaan1
    • het water in de rivier is gezakt1
  3. niet slagen voor een examen1
    • hij is gezakt voor zijn rijbewijs1

Wiktionary Translations for zakken:

zakken
Cross Translation:
FromToVia
zakken louper flunk — to fail