Dutch

Detailed Translations for horens from Dutch to French

horens:

horens [de ~] nomen, plural

  1. de horens (gewei)
    le bois; la ramure

Translation Matrix for horens:

NounRelated TranslationsOther Translations
bois gewei; horens bos; bosland; bossen; geboomte; hoorns; hout; woud; wouden
ramure gewei; horens hoorns

Related Words for "horens":


horens form of horen:

horen verb (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)

  1. horen (geluid waarnemen)
    entendre
    • entendre verb (entends, entend, entendons, entendez, )
  2. horen (te horen krijgen; vernemen)
    apprendre; entendre; écouter; être informé de; apercevoir; éprouver; octroyer; tolérer; satisfaire à; permettre; être à l'écoute; prêter l'oreille
    • apprendre verb (apprends, apprend, apprenons, apprenez, )
    • entendre verb (entends, entend, entendons, entendez, )
    • écouter verb (écoute, écoutes, écoutons, écoutez, )
    • apercevoir verb (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • éprouver verb (éprouve, éprouves, éprouvons, éprouvez, )
    • octroyer verb (octroie, octroies, octroyons, octroyez, )
    • tolérer verb (tolère, tolères, tolérons, tolérez, )
    • permettre verb (permets, permet, permettons, permettez, )
  3. horen (gebruikelijk zijn)
    convenir; être convenable
    • convenir verb (conviens, convient, convenons, convenez, )
  4. horen (waarnemen; zien; observeren; )
    voir; se rendre compte de; apercevoir; remarquer; percevoir; distinguer; observer
    • voir verb (vois, voit, voyons, voyez, )
    • apercevoir verb (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • remarquer verb (remarque, remarques, remarquons, remarquez, )
    • percevoir verb (perçois, perçoit, percevons, percevez, )
    • distinguer verb (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
    • observer verb (observe, observes, observons, observez, )

Conjugations for horen:

o.t.t.
  1. hoor
  2. hoort
  3. hoort
  4. horen
  5. horen
  6. horen
o.v.t.
  1. hoorde
  2. hoorde
  3. hoorde
  4. hoorden
  5. hoorden
  6. hoorden
v.t.t.
  1. heb gehoord
  2. hebt gehoord
  3. heeft gehoord
  4. hebben gehoord
  5. hebben gehoord
  6. hebben gehoord
v.v.t.
  1. had gehoord
  2. had gehoord
  3. had gehoord
  4. hadden gehoord
  5. hadden gehoord
  6. hadden gehoord
o.t.t.t.
  1. zal horen
  2. zult horen
  3. zal horen
  4. zullen horen
  5. zullen horen
  6. zullen horen
o.v.t.t.
  1. zou horen
  2. zou horen
  3. zou horen
  4. zouden horen
  5. zouden horen
  6. zouden horen
en verder
  1. ben gehoord
  2. bent gehoord
  3. is gehoord
  4. zijn gehoord
  5. zijn gehoord
  6. zijn gehoord
diversen
  1. hoor!
  2. hoort!
  3. gehoord
  4. horend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

horen [het ~] nomen

  1. het horen
    l'écoute

Translation Matrix for horen:

NounRelated TranslationsOther Translations
écoute horen luisteren
écouter aanhoren
VerbRelated TranslationsOther Translations
apercevoir bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; te horen krijgen; vernemen; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; aanvoelen; bekijken; bemerken; bespeuren; gewaarworden; kijken; merken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
apprendre horen; te horen krijgen; vernemen aanleren; aanwennen; achter komen; beschrijven; bijbrengen; doceren; eigen maken; eigenmaken; gewend raken; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; mededelen; meekrijgen; meepikken; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; uiteenzetten; verhalen; vertellen; verwerven; vinden; zeggen
convenir gebruikelijk zijn; horen aanstaan; afspreken; arrangeren; bedisselen; behoren; betamen; bevallen; bijpassen; conveniëren; deugen; gelegen komen; geschikt zijn; iets overeenkomen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; passend zijn; prettig vinden; regelen; schikken; stroken; stroken met; toebehoren; uitkomen
distinguer bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; bemerken; bespeuren; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; gewaarworden; kijken; merken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; voelen; waarnemen; zien
entendre geluid waarnemen; horen; te horen krijgen; vernemen aanhoren; bedoelen; begrijpen; beluisteren; beseffen; doorzien; doorzien hebben; ergens iets mee willen zeggen; grijpen; inzien; klauwen; luisteren; onderkennen; opvatten; pakken; realiseren; toehoren; vangen; vatten; verstrikken
observer bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aankijken; aanschouwen; achten; bekijken; bemerken; bespeuren; bewaken; bezichtigen; blikken; blikken werpen; eerbiedigen; gadeslaan; gewaarworden; hoogachten; hoogschatten; in de gaten houden; in het oog houden; inspecteren; kijken; merken; nakomen; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; patrouilleren; respecteren; staren; surveilleren; te zien krijgen; toekijken; toeschouwen; toezicht houden; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
octroyer horen; te horen krijgen; vernemen autoriseren; toekennen; vergunnen; verlenen
percevoir bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; bemerken; beseffen; bespeuren; doorzien; eisen; geld in ontvangst nemen; gewaarworden; iets voelen; incasseren; inmanen; innen; invorderen; inzien; kijken; merken; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; staren; te zien krijgen; turen; verkrijgen; verwerven; voelen; vorderen; waarnemen; zien
permettre horen; te horen krijgen; vernemen autoriseren; dulden; duren; fiatteren; gedogen; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; in staat stellen; inwilligen; laten; mogelijk maken; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; tolereren; vergunnen; verlenen; veroorloven
prêter l'oreille horen; te horen krijgen; vernemen aanhoren; luisteren; toehoren
remarquer bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gewaarworden; kijken; merken; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; waarnemen; zien
satisfaire à horen; te horen krijgen; vernemen gunnen; gunst verlenen; inwilligen; toestaan; vergunnen
se rendre compte de bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanvoelen; bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
tolérer horen; te horen krijgen; vernemen autoriseren; doorleven; doorstaan; dulden; duren; gedogen; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; tolereren; velen; verdragen; verduren; vergunnen; verteren
voir bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aankijken; aanschouwen; begrijpen; bekijken; bemerken; beseffen; bespeuren; bezichtigen; blikken; blikken werpen; doornemen; doorzien; gadeslaan; gewaarworden; inspecteren; inzien; kijken; merken; met het verstand vatten; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; snappen; staren; te zien krijgen; toeschouwen; turen; voelen; waarnemen; zien
écouter horen; te horen krijgen; vernemen aanhoren; afluisteren; beluisteren; gehoor geven; luisteren; toehoren
éprouver horen; te horen krijgen; vernemen aanvoelen; beleven; beproeven; doormaken; ervaren; ervaren als; experimenteren; gewaarworden; keuren; lijden; ondervinden; onderzoeken; op de proef stellen; proberen; testen; uitproberen; voelen; voorvoelen
être convenable gebruikelijk zijn; horen aanstaan; behoren; betamen; bevallen; conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; prettig vinden; toebehoren; uitkomen
être informé de horen; te horen krijgen; vernemen
être à l'écoute horen; te horen krijgen; vernemen aanhoren; beluisteren; luisteren; toehoren
- vernemen
OtherRelated TranslationsOther Translations
écoute hoor eens; luister eens

Related Words for "horen":


Synonyms for "horen":


Related Definitions for "horen":

  1. wat gepast is1
    • je hoort in de kerk niet zo hard te praten1
  2. bij iemand of iets passen1
    • die kop en schotel horen bij elkaar1
  3. het met je oren waarnemen1
    • ik hoor dat er iemand aan komt lopen1

Wiktionary Translations for horen:

horen
verb
  1. waarnemen met het oor zonder er noodzakelijkerwijs aandacht aan te besteden
horen
noun
  1. Instrument de musique de la famille des cornes
verb
  1. percevoir un son.

Cross Translation:
FromToVia
horen avoir sa place belong — have its proper place
horen trouver sa place; faire partie belong — be accepted in a group
horen entendre hear — to perceive with the ear
horen écouter listen — to hear (something)
horen recevoir read — be able to hear (in a radio communication)

Related Translations for horens