Dutch

Detailed Translations for huiselijkheid from Dutch to French

huiselijkheid:

huiselijkheid [de ~ (v)] nomen

  1. de huiselijkheid

Translation Matrix for huiselijkheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
attachement au foyer huiselijkheid
intimité familiale huiselijkheid gemoedelijkheid; gezelligheid; knusheid
vie de famille huiselijkheid familieleven; gezinsleven; huiselijk leven

Related Words for "huiselijkheid":


huiselijkheid form of huiselijk:


Translation Matrix for huiselijk:

NounRelated TranslationsOther Translations
familier gast; habitué; stamgast; vaste klant
ModifierRelated TranslationsOther Translations
agréable gezellig; huiselijk; knus; knusjes aangenaam; aardig; attent; behaaglijk; behulpzaam; comfortabel; eenvoudig; fijn; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; geschikt; goedaardig; goedhartig; heugelijk; heuglijk; hulpvaardig; knus; lekker; leuk; licht; makkelijk; niet moeilijk; plezant; plezierig; prettig; simpel; tof; verblijdend; voorkomend; vriendelijk; welkom; zachtaardig
agréablement gezellig; huiselijk; knus; knusjes aangenaam; aardig; attent; behaaglijk; behulpzaam; comfortabel; fijn; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; geschikt; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; knus; lekker; leuk; plezant; plezierig; prettig; tof; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig
bien confortable gezellig; huiselijk; knus; knusjes
confortable gezellig; huiselijk; knus; knusjes aangenaam; behaaglijk; comfortabel; eenvoudig; fijn; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; gerieflijk; knus; lekker; licht; makkelijk; niet moeilijk; plezierig; prettig; senang; simpel
confortablement gezellig; huiselijk; knus; knusjes aangenaam; behaaglijk; comfortabel; eenvoudig; fijn; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; knus; lekker; licht; makkelijk; niet moeilijk; plezierig; prettig; simpel
dans l'intimité gezellig; huiselijk; knus; knusjes
douillet gezellig; huiselijk; knus; knusjes aangenaam; angstig voor pijn; behaaglijk; kleinzerig; knus
familial gezellig; huiselijk; knus; knusjes gerelateerd; verwant
familier gezellig; huiselijk; knus; knusjes aangenaam; bekend; brutaal; familiair; fijn; gemeenzaam; genoeglijk; gezellig; in het voorbijgaan; informeel; lekker; losjes; makkelijk in de omgang; niet beschroomd; onbeschroomd; onderhoudend; plezierig; prettig; sociabel; stoutmoedig; terloops; tutoyerend; vertrouwd; voorlopig; vrijblijvend; vrijmoedig; vrijpostig
intime gezellig; huiselijk; knus; knusjes aangenaam; confidentieel; fijn; genoeglijk; gezellig; intiem; lekker; onderhoudend; plezierig; prettig; sociabel; vertrouwelijk
intimement gezellig; huiselijk; knus; knusjes aangenaam; confidentieel; fijn; genoeglijk; gezellig; lekker; onderhoudend; plezierig; prettig; sociabel; vertrouwelijk
à l'aise gezellig; huiselijk; knus; knusjes aangenaam; behaaglijk; knus; plezierig

Related Words for "huiselijk":

  • huiselijkheid, huiselijker, huiselijkere, huiselijkst, huiselijkste, huiselijke

Wiktionary Translations for huiselijk:

huiselijk
adjective
  1. Qui est de la maison
adverb
  1. Sans cérémonie, sans façon, en toute simplicité.