Dutch

Detailed Translations for inhoud from Dutch to French

inhoud:

inhoud [de ~ (m)] nomen

  1. de inhoud (betekenis)
    la contenance; le contenu; le sens; la portée; l'intention
  2. de inhoud (wat ergens in zit)
    le contenu
  3. de inhoud (waarmee iets gevuld is)
    le contenus
  4. de inhoud (inhoudsopgave; index; register)
    la table des matières; l'index; le contenu; le registre; la contenance; la liste
  5. de inhoud (omvatte ruimte; capaciteit)
    la capacité; le potentiel
  6. de inhoud (grootte in de ruimte; volume)
    le contenu; la portée; la teneur

Translation Matrix for inhoud:

NounRelated TranslationsOther Translations
capacité capaciteit; inhoud; omvatte ruimte Capaciteit; bekwaamheid; capaciteit; deskundigheid; draagkracht; draagvermogen; handigheid; inhoudsruimte; kennis van zaken; kneep; kracht; kunde; kundigheid; kunst; kwaliteit; laadruimte; laadvermogen; macht; prestatievermogen; scheepsinhoud; scheepsruimte; ter zake kundigheid; toer; tonnage; tonnengeld; tonnenmaat; truc; vaardigheid; vakkundigheid; vermogen; volume
contenance betekenis; index; inhoud; inhoudsopgave; register
contenu betekenis; grootte in de ruimte; index; inhoud; inhoudsopgave; register; volume; wat ergens in zit
contenus inhoud; waarmee iets gevuld is
index index; inhoud; inhoudsopgave; register hoofdboek; index; klapper; lijst; tabel; tafel; vingerling; wijsvinger
intention betekenis; inhoud aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; bedoeling; beduidenis; beduiding; beogen; betekenis; denkbeeld; doel; doeleinde; geest; geneigdheid; gerichtheid op; gezichtspunt; idee; intentie; interpretatie; inzet; inzicht; lezing; mening; moedwil; neiging; oogmerk; oordeel; opinie; opvatting; opzet; oriëntatie op; plan; pogen; standpunt; strekking; streven; streven naar; tendens; teneur; toeleg; trachten; trend; visie; voornemen; zienswijze
liste index; inhoud; inhoudsopgave; register lijst; lijst van gegevens; opgaaf; opgave; opnoeming; opsomming; overzicht; staat; staatje; tabel; tafel
portée betekenis; grootte in de ruimte; inhoud; volume bandbreedte; bedoeling; beduidenis; beduiding; bereik; betekenis; draagwijdte; geest; gehoorsafstand; hoorbereik; notenbalk; range; reikwijdte; spanwijdte; strekking; teneur; verspreidingsgebied
potentiel capaciteit; inhoud; omvatte ruimte
registre index; inhoud; inhoudsopgave; register hoofdboek; kantoorboek; klapper; lijst; opnoeming; opsomming; register; staat
sens betekenis; inhoud afmeting; bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; betekenis; dimensie; doel; formaat; geest; gevoel; gewichtigheid; grootte; koers; maat; mate; nut; omvang; orgaan; richting; sentiment; strekking; teneur; zin; zintuig
table des matières index; inhoud; inhoudsopgave; register Inhoud; hoofdboek; inhoudsopgave; klapper
teneur grootte in de ruimte; inhoud; volume geest; strekking; teneur
ModifierRelated TranslationsOther Translations
potentiel eventueel; mogelijk

Related Definitions for "inhoud":

  1. alles wat in een tekst staat1
    • maak een samenvatting van de inhoud1
  2. wat erin zit of erin kan1
    • de inhoud van dit pak melk is bedorven1

Wiktionary Translations for inhoud:

inhoud
noun
  1. datgene wat bevat is in een ander lichaam
  2. (wiskunde, nld) het product van lengte, breedte en hoogte
  3. het geheel van handelingen en gedachten vervat in een boek of ander medium
inhoud
noun
  1. Capacité ou étendue superficielle.
  2. ensemble de choses se trouvant à l'intérieur de’un récipient ou d'un ensemble.
  3. ampleur, grosseur d’une masse ; espace occuper par un corps ou celui pouvant être délimité par une ou des surfaces.

Cross Translation:
FromToVia
inhoud contenu content — that which is contained
inhoud contenu content — subject matter
inhoud contenu contents — that which is contained
inhoud index index — alphabetical listing
inhoud table des matières table of contents — organized list summarizing book of document
inhoud volume volume — unit of three dimensional measure that consists of a length, a width and a height
inhoud contenu Inhalt — das, was die Sache ausmacht; die Substanz; das, woraus sich eine Sache zusammensetzt (oft abstrakt und übertragen: Inhalt des Buches, des Vortrages, der Veranstaltung)

inhouden:

inhouden verb (houd in, houdt in, hield in, hielden in, ingehouden)

  1. inhouden (behelzen)
    impliquer
    • impliquer verb (implique, impliques, impliquons, impliquez, )
  2. inhouden (bevatten)
    contenir; comporter; renfermer
    • contenir verb (contiens, contient, contenons, contenez, )
    • comporter verb (comporte, comportes, comportons, comportez, )
    • renfermer verb (renferme, renfermes, renfermons, renfermez, )
  3. inhouden (betekenen; neerkomen op)
    signifier; vouloir dire
    • signifier verb (signifie, signifies, signifions, signifiez, )
  4. inhouden (in mindering brengen; verrekenen; aftrekken; afhouden)
    déduire; décompter; retenir
    • déduire verb (déduis, déduit, déduisons, déduisez, )
    • décompter verb (décompte, décomptes, décomptons, décomptez, )
    • retenir verb (retiens, retient, retenons, retenez, )
  5. inhouden (rustig blijven; inslikken; beheersen)
  6. inhouden (geen afstand doen van; houden; achterhouden)
    retenir; garder
    • retenir verb (retiens, retient, retenons, retenez, )
    • garder verb (garde, gardes, gardons, gardez, )
  7. inhouden (blijven staan; stoppen; stilstaan; stilhouden)
    se taire; retenir; se retenir; faire halte; se contenir; ne plus bouger; rester à sa place; rester immobile; se tenir tranquille; s'arrêter

Conjugations for inhouden:

o.t.t.
  1. houd in
  2. houdt in
  3. houdt in
  4. houden in
  5. houden in
  6. houden in
o.v.t.
  1. hield in
  2. hield in
  3. hield in
  4. hielden in
  5. hielden in
  6. hielden in
v.t.t.
  1. heb ingehouden
  2. hebt ingehouden
  3. heeft ingehouden
  4. hebben ingehouden
  5. hebben ingehouden
  6. hebben ingehouden
v.v.t.
  1. had ingehouden
  2. had ingehouden
  3. had ingehouden
  4. hadden ingehouden
  5. hadden ingehouden
  6. hadden ingehouden
o.t.t.t.
  1. zal inhouden
  2. zult inhouden
  3. zal inhouden
  4. zullen inhouden
  5. zullen inhouden
  6. zullen inhouden
o.v.t.t.
  1. zou inhouden
  2. zou inhouden
  3. zou inhouden
  4. zouden inhouden
  5. zouden inhouden
  6. zouden inhouden
en verder
  1. ben ingehouden
  2. bent ingehouden
  3. is ingehouden
  4. zijn ingehouden
  5. zijn ingehouden
  6. zijn ingehouden
diversen
  1. houd in!
  2. houdt in!
  3. ingehouden
  4. inhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inhouden [het ~] nomen

  1. het inhouden (behelzen)
    le renfermer

Translation Matrix for inhouden:

NounRelated TranslationsOther Translations
renfermer behelzen; inhouden
s'arrêter tot stilstand komen
VerbRelated TranslationsOther Translations
comporter bevatten; inhouden
contenir bevatten; inhouden afgrenzen; afhouden; bedwingen; begrenzen; beperken; beteugelen; in bedwang houden; indammen; indijken; inkapselen; inperken; limiteren; omvatten; van grenzen voorzien; weren
décompter afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen
déduire afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen afleiden; deduceren
faire halte blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen halt houden; halthouden; stoppen
garder achterhouden; geen afstand doen van; houden; inhouden behoeden; behouden; beschermen; beveiligen; bewaken; bewaren; conserveren; deponeren; gevangen zetten; handhaven; hoeden; in bescherming nemen; in de cel zetten; interneren; isoleren; leggen; neerleggen; niet laten gaan; openhouden; opsluiten; opzij leggen; patrouilleren; plaatsen; reserveren; stand houden; surveilleren; toezicht houden; toezien; van alarm voorzien; vasthouden; vastzetten; voorbehouden; vrijhouden; wegleggen; wegzetten
impliquer behelzen; inhouden impliceren
ne plus bouger blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen
renfermer bevatten; inhouden opbergen; wegbergen
rester immobile blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen stijf staan; stil staan; stilstaan; tot stilstand komen
rester à sa place blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen
retenir achterhouden; afhouden; aftrekken; blijven staan; geen afstand doen van; houden; in mindering brengen; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen; verrekenen achterhouden; afhouden; bedaren; bedwingen; beet hebben; beheersen; beletten; bemantelen; beteugelen; charteren; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; gevangen zetten; handhaven; huren; in bedwang houden; in de cel zetten; interneren; intomen; isoleren; matigen; naar zich toe trekken; niet laten gaan; onderdrukken; onthouden; opnemen; opslaan; opsluiten; reserveren; stand houden; tegenwerken; terughouden; vasthebben; vasthouden; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
s'arrêter blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen aflopen; blijven; halt houden; stilvallen; stoppen; toeven; vergaan; verlopen; verstrijken; vertoeven; vervallen; verwijlen; voorbijgaan
se commander beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven
se contenir beheersen; blijven staan; inhouden; inslikken; rustig blijven; stilhouden; stilstaan; stoppen bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; goed houden; groot houden; in bedwang houden; inbinden; intomen; matigen; onderdrukken; terughouden; zich bedwingen
se posséder beheersen; inhouden; inslikken; rustig blijven
se retenir blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; inbinden; onderdrukken; terughouden; zich bedwingen
se taire blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen stilzwijgen; verstillen; verstommen
se tenir tranquille blijven staan; inhouden; stilhouden; stilstaan; stoppen
signifier betekenen; inhouden; neerkomen op beduiden; duiden op; wijzen op; willen zeggen
vouloir dire betekenen; inhouden; neerkomen op bedoelen; duiden op; ergens iets mee willen zeggen; wijzen op; willen zeggen

Synonyms for "inhouden":


Antonyms for "inhouden":


Related Definitions for "inhouden":

  1. je beheersen, niets zeggen, terwijl je dat graag zou willen1
    • ik werd erg boos, maar ik hield me in!1
  2. het niet uitbetalen1
    • ik houd voor straf een tientje van je zakgeld in1
  3. iets betekenen1
    • wat houdt dat plan van hem precies in?1

Wiktionary Translations for inhouden:

inhouden
verb
  1. Fonctionner avec de fréquents à-coups
  2. enfermer de nouveau.
  3. Traductions à vérifier et à trier

Cross Translation:
FromToVia
inhouden contenir contain — To hold inside
inhouden impliquer imply — to have as a consequence

Related Translations for inhoud