Dutch
Detailed Translations for inlossen from Dutch to French
inlossen:
-
inlossen (aflossen)
acquitter; rembourser; régler; amortir-
acquitter verb (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, acquittent, acquittais, acquittait, acquittions, acquittiez, acquittaient, acquittai, acquittas, acquitta, acquittâmes, acquittâtes, acquittèrent, acquitterai, acquitteras, acquittera, acquitterons, acquitterez, acquitteront)
-
rembourser verb (rembourse, rembourses, remboursons, remboursez, remboursent, remboursais, remboursait, remboursions, remboursiez, remboursaient, remboursai, remboursas, remboursa, remboursâmes, remboursâtes, remboursèrent, rembourserai, rembourseras, remboursera, rembourserons, rembourserez, rembourseront)
-
régler verb (règle, règles, réglons, réglez, règlent, réglais, réglait, réglions, régliez, réglaient, réglai, réglas, régla, réglâmes, réglâtes, réglèrent, réglerai, régleras, réglera, réglerons, réglerez, régleront)
-
amortir verb (amortis, amortit, amortissons, amortissez, amortissent, amortissais, amortissait, amortissions, amortissiez, amortissaient, amortîmes, amortîtes, amortirent, amortirai, amortiras, amortira, amortirons, amortirez, amortiront)
-
Conjugations for inlossen:
o.t.t.
- los in
- lost in
- lost in
- lossen in
- lossen in
- lossen in
o.v.t.
- loste in
- loste in
- loste in
- losten in
- losten in
- losten in
v.t.t.
- heb ingelost
- hebt ingelost
- heeft ingelost
- hebben ingelost
- hebben ingelost
- hebben ingelost
v.v.t.
- had ingelost
- had ingelost
- had ingelost
- hadden ingelost
- hadden ingelost
- hadden ingelost
o.t.t.t.
- zal inlossen
- zult inlossen
- zal inlossen
- zullen inlossen
- zullen inlossen
- zullen inlossen
o.v.t.t.
- zou inlossen
- zou inlossen
- zou inlossen
- zouden inlossen
- zouden inlossen
- zouden inlossen
en verder
- is ingelost
diversen
- los in!
- lost in!
- ingelost
- inlossend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inlossen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
acquitter | aflossen; inlossen | aanzuiveren; afbetalen; afrekenen; betalen; dechargeren; effenen; egaliseren; genoegdoen; nabetalen; onschuldig verklaren; vereffenen; verrekenen; voldoen; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren |
amortir | aflossen; inlossen | afschrijven |
rembourser | aflossen; inlossen | afkopen; restitueren; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden |
régler | aflossen; inlossen | aanpassen; aanzuiveren; afbetalen; afdoen; afrekenen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; instellen; klaren; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen |