Dutch

Detailed Translations for jakkeren from Dutch to French

jakkeren:

jakkeren verb (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)

  1. jakkeren (reppen; jachten; spoeden)
    courir; foncer; se hâter; se dépêcher; faire de la vitesse; presser; hâter; se presser; s'empresser
    • courir verb (cours, court, courons, courez, )
    • foncer verb (fonce, fonces, fonçons, foncez, )
    • se hâter verb
    • presser verb (presse, presses, pressons, pressez, )
    • hâter verb (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, )
    • se presser verb
  2. jakkeren (zich haasten; opschieten; jagen; )

Conjugations for jakkeren:

o.t.t.
  1. jakker
  2. jakkert
  3. jakkert
  4. jakkeren
  5. jakkeren
  6. jakkeren
o.v.t.
  1. jakkerde
  2. jakkerde
  3. jakkerde
  4. jakkerden
  5. jakkerden
  6. jakkerden
v.t.t.
  1. heb gejakkerd
  2. hebt gejakkerd
  3. heeft gejakkerd
  4. hebben gejakkerd
  5. hebben gejakkerd
  6. hebben gejakkerd
v.v.t.
  1. had gejakkerd
  2. had gejakkerd
  3. had gejakkerd
  4. hadden gejakkerd
  5. hadden gejakkerd
  6. hadden gejakkerd
o.t.t.t.
  1. zal jakkeren
  2. zult jakkeren
  3. zal jakkeren
  4. zullen jakkeren
  5. zullen jakkeren
  6. zullen jakkeren
o.v.t.t.
  1. zou jakkeren
  2. zou jakkeren
  3. zou jakkeren
  4. zouden jakkeren
  5. zouden jakkeren
  6. zouden jakkeren
diversen
  1. jakker!
  2. jakkert!
  3. gejakkerd
  4. jakkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for jakkeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
courir jachten; jakkeren; reppen; spoeden azen; draven; galopperen; hard rennen; hardlopen; hardrijden; hollen; motorracen; opjagen; pezen; prooizoeken; racen; rennen; snellen; spoeden; sprinten
faire de la vitesse jachten; jakkeren; reppen; spoeden motorracen; racen
foncer jachten; jakkeren; reppen; spoeden hardrijden; motorracen; racen; sjezen; snel gaan
hâter jachten; jakkeren; reppen; spoeden aanpoten; accelereren; bespoedigen; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; overhaasten; spoeden; stressen; tot spoed aanzetten; verhaasten; versnellen; voortmaken; zich spoeden
presser jachten; jakkeren; reppen; spoeden aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aanpoten; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; drukken; haast maken; haasten; ijlen; inpersen; jachten; jagen; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; omwoelen; op iets aandringen; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; oppersen; overhaasten; persen; porren; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; tot spoed aanzetten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortjagen; voortmaken; zich spoeden
s'empresser ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aansporen; aanzetten
se dépêcher ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; aantreden; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; stressen; tempo maken; toetreden; voortmaken; zich spoeden
se hâter ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; stressen; voortmaken; zich spoeden
se presser ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; stressen; tempo maken; voortmaken; zich spoeden; zich verdringen
se précipiter ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; binnenstormen; binnenvliegen; haast maken; haasten; hardlopen; ijlen; jagen; opjagen; overhaasten; overvallen; rennen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; voortmaken; zich spoeden; zich storten