Home ->Dictionaries ->Dutch/French ->Translate kaakje

Translate kaakje from Dutch to French

Summary

Dutch to French: more detail...

kaakje:
- biscuit; gâteau sec; biscotte; petit gâteau sec; petit biscuit
kaak:
- pilori; biscuit
Wiktionary:
- kaak → mâchoire, joue, pilori
- kaak → mâchoire, mâchoire inférieure, mâchoire supérieure

Dutch

Detailed Translations for kaakje from Dutch to French

kaakje:

kaakje [het ~] nomen

het kaakje (biscuitje; koekje; biscuit; koek)
le biscuit; le gâteau sec; la biscotte
- biscuit [le ~] nomen
- gâteau sec [le ~] nomen
- biscotte [la ~] nomen
het kaakje (kleine kaak; biskwietje)
le biscuit; le petit gâteau sec; le gâteau sec; le petit biscuit
- biscuit [le ~] nomen
- petit gâteau sec [le ~] nomen
- gâteau sec [le ~] nomen
- petit biscuit [le ~] nomen

Translation Matrix for kaakje:

Noun	Related Translations	Other Translations
biscotte	biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje	beschuit
biscuit	biscuit; biscuitje; biskwietje; kaakje; kleine kaak; koek; koekje	kaak; scheepsbeschuit
gâteau sec	biscuit; biscuitje; biskwietje; kaakje; kleine kaak; koek; koekje
petit biscuit	biskwietje; kaakje; kleine kaak
petit gâteau sec	biskwietje; kaakje; kleine kaak

Related Words for "kaakje":

kaakjes, kaak

kaak:

kaak [de ~] nomen

de kaak (schandpaal)
le pilori
- pilori [le ~] nomen
de kaak (scheepsbeschuit)
le biscuit
- biscuit [le ~] nomen

Translation Matrix for kaak:

Noun	Related Translations	Other Translations
biscuit	kaak; scheepsbeschuit	biscuit; biscuitje; biskwietje; kaakje; kleine kaak; koek; koekje
pilori	kaak; schandpaal

Related Words for "kaak":

kaken, kaakje, kaakjes

Related Definitions for "kaak":

bot waar je tanden en kiezen in zitten¹
- hij kreeg bij het vechten een klap tegen zijn kaak¹

Wiktionary Translations for kaak:

kaak

noun

het beendergestel dat de mondholte omsluit en waarin de tanden en kiezen geplaatst zijn
- kaak → mâchoire

kaak

noun

Partie du visage
- joue → wang; kaak; koon
chacun des deux parties osseuses de la bouche dans lesquelles les dents enchâsser.
- mâchoire → kaak; kakement
roue, poteau ou pilier sur lequel on attachait un condamné pour l’exposer en public au mépris de tous.
- pilori → kaak; schandpaal

Cross Translation:

From	To	Via
• kaak	→ mâchoire; mâchoire inférieure; mâchoire supérieure	↔ jaw — bone of the jaw

¹Muiswerk Woordenboek