Dutch

Detailed Translations for kamp from Dutch to French

kamp:

kamp [de ~ (m)] nomen

  1. de kamp (kampement; legering; legerkamp)
    le camp; le campement; le quartier; le cantonnement
  2. de kamp (worsteling; gevecht; strijd)
    la lutte; la dispute; la polémique; le conflit; la querelle; le litige; l'heurt; la discorde; le démêlé
  3. de kamp (tweegevecht; duel; tweekamp)
    le duel; l'affaire d'honneur; le combat singulier
  4. de kamp (vakantiekamp)

Translation Matrix for kamp:

NounRelated TranslationsOther Translations
affaire d'honneur duel; kamp; tweegevecht; tweekamp
camp kamp; kampement; legering; legerkamp legerplaats
camp de vacances kamp; vakantiekamp
campement kamp; kampement; legering; legerkamp legerplaats; tentenkamp
cantonnement kamp; kampement; legering; legerkamp
combat singulier duel; kamp; tweegevecht; tweekamp
conflit gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; debat; dispuut; doolhof; geschil; kwestie; labyrint; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; twist; twistgesprek; warboel; warnet; woordenstrijd; woordenwisseling
discorde gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; debat; disharmonie; dispuut; doolhof; geschil; gespletenheid; labyrint; meningsverschil; misnoegen; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; onenigheid; ongenoegen; onmin; ontevredenheid; onvrede; redestrijd; redetwist; ruzie; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; twistgesprek; verdeeldheid; vete; warboel; warnet; woordenstrijd; woordenwisseling
dispute gevecht; kamp; strijd; worsteling aanvechten; bestrijden; betwisten; botsing; conflict; debat; dispuut; doolhof; gefoeter; gescheld; geschil; labyrint; meningsverschil; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; ruzie maken; scheldpartij; twist; twistgesprek; warboel; warnet; woordenstrijd; woordenwisseling
duel duel; kamp; tweegevecht; tweekamp
démêlé gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; dispuut; doolhof; labyrint; meningsverschil; onenigheid; ruzie; twist; warboel; warnet; woordenwisseling
heurt gevecht; kamp; strijd; worsteling aanrijding; beven; botsing; collisie; conflict; doolhof; duw; duwtje; frictie; hengst; hort; klap; labyrint; lel; mep; muilpeer; onenigheid; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; ruzie; schok; schokkende beweging; stoot; stootje; twist; warboel; warnet; wrijving; zet
litige gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; doolhof; geschil; kwestie; labyrint; onenigheid; ruzie; twist; warboel; warnet
lutte gevecht; kamp; strijd; worsteling aanvechten; bestrijden; betwisten; doolhof; gevecht; geworstel; handgemeen; kloppartij; knokpartij; labyrint; matpartij; oorlog; slag; strijd; strijden; vechtpartij; veldslag; warboel; warnet
polémique gevecht; kamp; strijd; worsteling polemiek
quartier kamp; kampement; legering; legerkamp buitenwijk; buurt; centrum; deel van de stad; deeltje; handelswijk; onderdeeltje; plein; sectie; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; wijk; woonwijk
querelle gevecht; kamp; strijd; worsteling botsing; conflict; debat; dispuut; gedonderjaag; geravot; geschil; gestoei; meningsverschil; onenigheid; redestrijd; redetwist; ruzie; stoeierij; stoeipartij; twist; twistgesprek; woordenstrijd; woordenwisseling
ModifierRelated TranslationsOther Translations
démêlé uiteengeplozen; uiteengerafeld; uitgeplozen; uitgerafeld

Related Words for "kamp":


Related Definitions for "kamp":

  1. groep tenten, woonwagens of gebouwen1
    • deze vluchtelingen zitten in een kamp1

Wiktionary Translations for kamp:

kamp
noun
  1. guerre|fr combat général entre deux armées.
  2. action par laquelle on attaquer et l’on se défendre.

Cross Translation:
FromToVia
kamp combat; lutte; bataille combat — a battle; a fight; a struggle for victory
kamp camp Lagernur Plural 1: Gesamtheit der Anhänger einer Weltanschauung
kamp campement; camp Lagernur Plural 1: Provisorische Unterkunft, insbesondere militärisch
kamp camp Lager — Kurzform für ein Konzentrationslager, Inhaftierungslager oder Internierungslager

kampen:

kampen verb (kamp, kampt, kampte, kampten, gekampt)

  1. kampen (strijd voeren; vechten; strijden)
    combattre; se battre; lutter
    • combattre verb (combats, combat, combattons, combattez, )
    • se battre verb
    • lutter verb (lutte, luttes, luttons, luttez, )
  2. kampen (knokken; vechten; bakkeleien; duelleren; matten)
    se battre; tabasser; battre le fer; castagner; se cogner; se chamailler; se battre en duel; se bagarrer; taper dur; se quereller; aller sur le pré
    • se battre verb
    • tabasser verb (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • castagner verb (castagne, castagnes, castagnons, castagnez, )
    • se cogner verb
    • taper dur verb

Conjugations for kampen:

o.t.t.
  1. kamp
  2. kampt
  3. kampt
  4. kampen
  5. kampen
  6. kampen
o.v.t.
  1. kampte
  2. kampte
  3. kampte
  4. kampten
  5. kampten
  6. kampten
v.t.t.
  1. heb gekampt
  2. hebt gekampt
  3. heeft gekampt
  4. hebben gekampt
  5. hebben gekampt
  6. hebben gekampt
v.v.t.
  1. had gekampt
  2. had gekampt
  3. had gekampt
  4. hadden gekampt
  5. hadden gekampt
  6. hadden gekampt
o.t.t.t.
  1. zal kampen
  2. zult kampen
  3. zal kampen
  4. zullen kampen
  5. zullen kampen
  6. zullen kampen
o.v.t.t.
  1. zou kampen
  2. zou kampen
  3. zou kampen
  4. zouden kampen
  5. zouden kampen
  6. zouden kampen
diversen
  1. kamp!
  2. kampt!
  3. gekampt
  4. kampend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kampen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aller sur le pré bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
battre le fer bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
castagner bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
combattre kampen; strijd voeren; strijden; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; de strijd aanbinden
lutter kampen; strijd voeren; strijden; vechten de strijd aanbinden; knokken; matten; met iemand worstelen; strijden; vechten; worstelen
se bagarrer bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten knokken; matten; strijden; vechten
se battre bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijd voeren; strijden; vechten de strijd aanbinden; knokken; matten; strijden; vechten
se battre en duel bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
se chamailler bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten kibbelen; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
se cogner bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten aanrijden; bonzen; botsen; knokken; luiden; matten; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op; strijden; vechten
se quereller bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten beledigen; kibbelen; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; schelden; twisten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden
tabasser bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; beuken; bonken; hameren; in elkaar timmeren; kleunen; knuppelen; rammen; ranselen; slaan; toetakelen
taper dur bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten kleunen

Related Words for "kampen":


Wiktionary Translations for kampen: