Dutch

Detailed Translations for laaf from Dutch to French

laven:

laven verb (laaf, laaft, laafde, laafden, gelaafd)

  1. laven (tegoed doen; lenigen; lessen)
    goûter; souper; manger; casser la croûte; consommer; bouffer; déjeuner; dîner
    • goûter verb (goûte, goûtes, goûtons, goûtez, )
    • souper verb (soupe, soupes, soupons, soupez, )
    • manger verb (mange, manges, mangeons, mangez, )
    • consommer verb (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • bouffer verb (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • déjeuner verb (déjeune, déjeunes, déjeunons, déjeunez, )
    • dîner verb (dîne, dînes, dînons, dînez, )
  2. laven (dorst lessen)
    rafraîchir
    • rafraîchir verb (rafraîchis, rafraîchit, rafraîchissons, rafraîchissez, )
  3. laven (zijn heil zoeken in; troosten; sterken)

Conjugations for laven:

o.t.t.
  1. laaf
  2. laaft
  3. laaft
  4. laven
  5. laven
  6. laven
o.v.t.
  1. laafde
  2. laafde
  3. laafde
  4. laafden
  5. laafden
  6. laafden
v.t.t.
  1. heb gelaafd
  2. hebt gelaafd
  3. heeft gelaafd
  4. hebben gelaafd
  5. hebben gelaafd
  6. hebben gelaafd
v.v.t.
  1. had gelaafd
  2. had gelaafd
  3. had gelaafd
  4. hadden gelaafd
  5. hadden gelaafd
  6. hadden gelaafd
o.t.t.t.
  1. zal laven
  2. zult laven
  3. zal laven
  4. zullen laven
  5. zullen laven
  6. zullen laven
o.v.t.t.
  1. zou laven
  2. zou laven
  3. zou laven
  4. zouden laven
  5. zouden laven
  6. zouden laven
en verder
  1. ben gelaafd
  2. bent gelaafd
  3. is gelaafd
  4. zijn gelaafd
  5. zijn gelaafd
  6. zijn gelaafd
diversen
  1. laaf!
  2. laaft!
  3. gelaafd
  4. lavend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for laven:

NounRelated TranslationsOther Translations
bouffer oppeuzelen; opvreten
déjeuner koffiemaaltijd; lunch; lunchpakket; twaalfuurtje
dîner avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner; feestdiner; souper
goûter theevisite
souper avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner; feestdiner; souper
VerbRelated TranslationsOther Translations
bouffer laven; lenigen; lessen; tegoed doen bikken; bollen; brassen; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laten exploderen; lekker eten; naar binnen werken; nuttigen; onfatsoenlijk eten; opblazen; opbollen; opeten; oppeuzelen; opvreten; savoureren; schaften; schransen; schrokken; slempen; smikkelen; smullen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen
casser la croûte laven; lenigen; lessen; tegoed doen consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schaften; tot zich nemen; verorberen
chercher son salut dans laven; sterken; troosten; zijn heil zoeken in
consommer laven; lenigen; lessen; tegoed doen afdragen; bikken; bunkeren; consumeren; dineren; doorjagen; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; ophebben; opmaken; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; slijten; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslijten; verslinden; verteren; volvoeren; vreten; zitten proppen
déjeuner laven; lenigen; lessen; tegoed doen consumeren; dineren; eten; gebruiken; lunchen; nuttigen; ontbijt eten; ontbijten; opeten; oppeuzelen; tafelen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen
dîner laven; lenigen; lessen; tegoed doen consumeren; dineren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tafelen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen
goûter laven; lenigen; lessen; tegoed doen bikken; bunkeren; consumeren; eten; keuren; kluiven; knauwen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; proberen; proeven; schransen; schrokken; smaken; snoepen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; voorproeven; vreten; zitten proppen
manger laven; lenigen; lessen; tegoed doen bikken; consumeren; dineren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; onfatsoenlijk eten; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; oppeuzelen; opvreten; tafelen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; vreten
rafraîchir dorst lessen; laven afkoelen; blij maken; fleurig maken; hernieuwen; in goede staat brengen; koel worden; koelen; koud worden; nieuw leven inblazen; opfleuren; opfrissen; opknappen; opluchten; opmonteren; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; renoveren; tooien; verfraaien; verfrissen; verkillen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; verluchten; verversen; vrolijker worden; zich mooi maken
souper laven; lenigen; lessen; tegoed doen consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; souperen; tot zich nemen; verorberen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
consommer verbruiken

Wiktionary Translations for laven: