Noun | Related Translations | Other Translations |
bas
|
|
kniekous; kous
|
basse
|
|
bas; bromstem; contrabas
|
couche
|
laag; niveau; peil; plan; stand
|
bedding; broeibak; eerste laag verf; filmpje; grondlaag; grondverf; huidje; kweekbed; laagje; ligbed; luier; omhulling; rivierbedding; schaal; schelp; schilletje; sponde; velletje
|
couche de protection
|
coating; laag
|
|
courant
|
|
beek; beekje; drift; driftstroom; elektriciteit; geestesrichting; geestesstroming; rivier; stroming; stroom; stroompje; zeestroming
|
degré
|
laag; niveau; peil; plan; stand
|
fase; graad; gradatie; hiërarchie; mate; niveau; ontwikkelingsstadium; peil; rang; rangorde; stadium; volgorde
|
enduit
|
coating; laag
|
plamuur; plamuursel
|
gradation
|
laag; niveau; peil; plan; stand
|
graad; gradatie; hiërarchie; mate; niveau; peil; rang; rangorde; volgorde
|
mesure
|
laag; niveau; peil; plan; stand
|
Metrics; afmeten; afmeting; dimensie; duimstok; formaat; graad; gradatie; grootte; maat; maateenheid; maatregel; maatstaf; maatstok; mate; omvang; schikking; toetssteen; voorziening
|
méchant
|
|
eikel; hond; klootzak; lul; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap; stouterd
|
niveau
|
echelon; geleding; laag; niveau; peil; plan; stand
|
dimensieniveau; etage; fase; graad; gradatie; hiërarchie; klasse; mate; niveau; ontwikkelingsstadium; peil; pijlhoogte; rang; rangorde; stadium; verdieping; volgorde; waterpas; woonlaag
|
norme
|
laag; niveau; peil; plan; stand
|
maatstaf; norm; standaard; toetssteen
|
plan
|
laag; niveau; peil; plan; stand
|
grondplan; kaart; landkaart; overzicht; plan; plattegrond; project; situatieschets; situatietekening; stadskaart; toewijzing; vlak
|
quotidien
|
|
alledag; courant; dagblad; dagelijks sleur; krant
|
section
|
echelon; geleding; laag
|
afdeling; alinea; basisbestanddeel; bestanddeel; bestuursregio; component; deel; departement; detachement; divisie; doorsnede; doorsnee; element; fractie; gebied; gordel; ingrediënt; lid; onderdeel; paragraaf; presentatiesectie; regio; sectie; sectie-indeling; streek; stuk; tak; terrein; territorium; vakgroep; zone
|
échelon
|
echelon; geleding; laag
|
gelid; graad; hiërarchie; klimijzer; klimspoor; niveau; peil; rang; rangorde; sport; trede van een ladder; volgorde
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
-
|
boosaardig; gemeen; kwaadaardig
|
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
couche
|
laag
|
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
abject
|
banaal; laag; verachtelijk; vuig
|
bedriegelijk; gefingeerd; nagemaakt; onecht; onwaar; vals
|
avec mépris
|
laag; verachtelijk
|
honend; hooghartig; minachtend; schamper; smadelijk; smadend; smalend; spottend
|
bas
|
diep; gemeen; laag; laag liggend; laag-bij-de-grond; laaghartig; niet hoog; onedel
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; doortrapt; gedempt; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; grof; halfluid; laag-bij-de-grond; laaghangend; leep; listig; lomp; nagemaakt; onecht; onwaar; plat; platvloers; ploertig; schunnig; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; vunzig
|
basse
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
banaal; bedriegelijk; gefingeerd; grof; laag-bij-de-grond; laaghangend; lomp; nagemaakt; onecht; onwaar; plat; platvloers; ploertig; schunnig; triviaal; vals; vunzig
|
bassement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; doortrapt; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; grof; laag-bij-de-grond; leep; listig; lomp; nagemaakt; onecht; onwaar; plat; platvloers; ploertig; schunnig; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; vunzig
|
courant
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
alledaags; courant; doorgaand; doorlopend; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; hardlopend; hedendaags; huidig; lopend; niets bijzonders; normaal; ordinair; rondgaande; snellopend; stromend; tegenwoordig; van nu; van vandaag; vliedend; vloeiend; vlot
|
d'un air méprisant
|
laag; verachtelijk
|
|
d'un ton méprisant
|
laag; verachtelijk
|
|
d'usage
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
courant; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
|
dédaigneusement
|
laag; verachtelijk
|
aanmatigend; arrogant; hautain; honend; hooghartig; hoogmoedig; hovaardig; minachtend; neerbuigend; smalend; spottend; uit de hoogte; vanuit de hoogte; verwaand; zelfgenoegzaam; zelfingenomen
|
dédaigneux
|
laag; verachtelijk
|
geringschattend; honend; hooghartig; kleinerend; laatdunkend; minachtend; neerbuigend; schamper; smadelijk; smadend; smalend; spottend; trots; uit de hoogte; vanuit de hoogte
|
déshonorant
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
beledigend; ijzingwekkend; ontzettend; schrikbarend; schrikwekkend; vreselijk
|
enduit
|
|
ingesmeerd
|
généralement admis
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon; normaal
|
habituel
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
courant; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal; traditiegetrouw; traditioneel; volgens de traditie
|
honteusement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
godgeklaagd; hemeltergend; honend; kleinerend; schamper; schandalig; schandelijk; smadelijk; smadend; smalend; spottend; ten hemel schreiend; verfoeilijk; vernederend; zeer ergerlijk
|
ignoble
|
banaal; gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel; vuig
|
banaal; bedriegelijk; boefachtig; boosaardig; donker; dubieus; duister; eerloos; gefingeerd; gemeen; glibberig; gluiperig; grof; infaam; laag-bij-de-grond; lomp; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onguur; onwaar; plat; platvloers; ploertig; schunnig; schurkachtig; slecht; triviaal; vals; verdacht; vunzig
|
ignoblement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
banaal; bedriegelijk; boefachtig; boosaardig; gefingeerd; gemeen; gluiperig; grof; laag-bij-de-grond; lomp; nagemaakt; onecht; onwaar; plat; platvloers; schunnig; schurkachtig; triviaal; vals; vunzig
|
indigne
|
laag; verachtelijk
|
eerloos; infaam; onwaardig
|
indignement
|
laag; verachtelijk
|
|
infect
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
banaal; grof; laag-bij-de-grond; lomp; plat; platvloers; schunnig; triviaal; vunzig; walmend
|
infâme
|
banaal; gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel; vuig
|
banaal; beledigend; boefachtig; boosaardig; eerloos; gemeen; gluiperig; godgeklaagd; grof; hemeltergend; infaam; laag-bij-de-grond; lomp; plat; platvloers; schunnig; schurkachtig; ten hemel schreiend; triviaal; vals; vunzig; zeer ergerlijk
|
mauvais
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
arm; donker; dubieus; duister; erg; ernstig; gemeen; giftig; glibberig; inferieur; kwaadaardig; kwaadwillig; kwalijk; met slechte intentie; min; minderwaardig; niet lekker; niet smakelijk; obscuur; ondermaats; ondeugdelijk; ongepast; onguur; onkies; onvertogen; slecht; snood; tweederangs; vals; van bedenkelijke aard; venijnig; verdacht; verkeerd; zwak
|
méchant
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
achterbaks; banaal; bar slecht; bedriegelijk; donker; doortrapt; dubieus; duister; duivelachtig; duivels; erg boosaardig; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; giftig; glibberig; gluiperig; grof; honds; kwaadaardig; kwaadwillig; laag-bij-de-grond; leep; listig; lomp; met slechte intentie; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onguur; onwaar; pesterig; plat; platvloers; schunnig; serpentachtig; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; venijnig; verdacht; vunzig
|
méprisable
|
banaal; gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel; verachtelijk; vuig
|
arm; banaal; bedriegelijk; gefingeerd; grof; inferieur; laag-bij-de-grond; lomp; minderwaardig; nagemaakt; ondermaats; ondeugdelijk; onecht; onwaar; plat; platvloers; schunnig; slecht; triviaal; tweederangs; vals; vunzig; zwak
|
méprisant
|
laag; verachtelijk
|
aanmatigend; arrogant; hautain; honend; hooghartig; hoogmoedig; hovaardig; minachtend; neerbuigend; smalend; spottend; uit de hoogte; verwaand; zelfgenoegzaam; zelfingenomen
|
normal
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
alledaags; courant; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; niets bijzonders; normaal; ordinair
|
odieusement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
afgrijselijk; afschuwelijk; gruwelijk; hatelijk; schandalig; stekelig; verfoeilijk; verschrikkelijk; vijandig; vreselijk
|
odieux
|
banaal; gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel; vuig
|
afgrijselijk; afschuwelijk; gruwelijk; hatelijk; schandalig; stekelig; verfoeilijk; verschrikkelijk; vijandig; vreselijk
|
ordinaire
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
alledaags; alledaagse; bedriegelijk; bescheiden; doodgewoon; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gefingeerd; gemakkelijk; gemeen; gewoon; grof; licht; makkelijk; nagemaakt; natuurlijk; nederig; niet moeilijk; niet voornaam; niets bijzonders; normaal; onecht; ongecompliceerd; ongekunsteld; onwaar; ordinair; plat; platvloers; simpel; vals; van eenvoudige komaf; vulgair
|
ordinairement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
bedriegelijk; doorgaans; gefingeerd; gemeenlijk; gewoonlijk; meestal; merendeels; nagemaakt; onecht; onwaar; vaak; vals; veelal; voor het grootste gedeelte
|
pas haut
|
laag; niet hoog
|
|
peu élevé
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
in geringe mate; klein
|
profond
|
diep; laag; laag liggend
|
absoluut; degelijk; diep; diepgaand; diepgravend; diepliggend; diepzinnig; extremistische; grondig; helemaal; in het geheel; ingrijpend; innig; intens; niet oppervlakkig; pijnlijk; radicale; totaal; volkomen; zeer
|
quotidien
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
daags; dagelijks; dagelijkse
|
sans scrupules
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
amoreel; gewetenloos; immoreel; nietsontziend; onzedelijk; onzedig; zedeloos
|
situé bas
|
diep; laag; laag liggend
|
|
sous le vent
|
diep; laag; laag liggend
|
|
sur un ton méprisant
|
laag; verachtelijk
|
|
usuel
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon; normaal
|
vachement
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
bedriegelijk; gefingeerd; nagemaakt; onecht; ontzettend; onwaar; vals; verschrikkelijk; vreselijk
|
vil
|
banaal; gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel; vuig
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; donker; doortrapt; dubieus; duister; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; glibberig; gluiperig; grof; kwalijk; laag-bij-de-grond; leep; listig; lomp; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onguur; onwaar; plat; platvloers; schunnig; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; triviaal; uitgekookt; vals; verdacht; vunzig
|