Dutch

Detailed Translations for leden from Dutch to French

leden:

leden [de ~] nomen, plural

  1. de leden
    le membres; l'adhérents

Translation Matrix for leden:

NounRelated TranslationsOther Translations
adhérents leden
membres leden ledematen; lichaamsdelen

lijden:

lijden verb (lijd, lijdt, leed, leden, geleden)

  1. lijden
    souffrir; subir; supporter; éprouver; endurer
    • souffrir verb (souffre, souffres, souffrons, souffrez, )
    • subir verb (subis, subit, subissons, subissez, )
    • supporter verb (supporte, supportes, supportons, supportez, )
    • éprouver verb (éprouve, éprouves, éprouvons, éprouvez, )
    • endurer verb (endure, endures, endurons, endurez, )

Conjugations for lijden:

o.t.t.
  1. lijd
  2. lijdt
  3. lijdt
  4. lijden
  5. lijden
  6. lijden
o.v.t.
  1. leed
  2. leed
  3. leed
  4. leden
  5. leden
  6. leden
v.t.t.
  1. heb geleden
  2. hebt geleden
  3. heeft geleden
  4. hebben geleden
  5. hebben geleden
  6. hebben geleden
v.v.t.
  1. had geleden
  2. had geleden
  3. had geleden
  4. hadden geleden
  5. hadden geleden
  6. hadden geleden
o.t.t.t.
  1. zal lijden
  2. zult lijden
  3. zal lijden
  4. zullen lijden
  5. zullen lijden
  6. zullen lijden
o.v.t.t.
  1. zou lijden
  2. zou lijden
  3. zou lijden
  4. zouden lijden
  5. zouden lijden
  6. zouden lijden
diversen
  1. lijd!
  2. lijdt!
  3. geleden
  4. lijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lijden [het ~] nomen

  1. het lijden
    la souffrance

Translation Matrix for lijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
souffrance lijden bekommernis; bezorgdheid; chagrijn; ergernis; kommer; leed; ongerustheid; smart; verdriet; verontrusting; zorg
supporter aanhanger; fan; supporter; voorstander
VerbRelated TranslationsOther Translations
endurer lijden aanhouden; doorgaan; doorleven; doormaken; doorstaan; doorzetten; dragen; dulden; harden; standhouden; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
souffrir lijden doorleven; doormaken; doorstaan; dulden; gedogen; ontgelden; tolereren; verdragen; verduren; verteren
subir lijden beleven; doorleven; doormaken; doorstaan; dragen; dulden; ervaren; gewaarworden; harden; ondervinden; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; verteren; voelen; volhouden
supporter lijden aanhouden; doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; dragen; dulden; gedogen; harden; standhouden; tolereren; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
éprouver lijden aanvoelen; beleven; beproeven; doormaken; ervaren; ervaren als; experimenteren; gewaarworden; horen; keuren; ondervinden; onderzoeken; op de proef stellen; proberen; te horen krijgen; testen; uitproberen; vernemen; voelen; voorvoelen

Related Definitions for "lijden":

  1. er last van hebben1
    • hij lijdt aan hoofdpijn1
  2. er verdriet van hebben1
    • zij leed erg onder de ruzie met haar vriend1
  3. iets ergs voelen1
    • hij lijdt veel pijn1
  4. wel leuk vinden1
    • ik mag hem wel lijden1

Wiktionary Translations for lijden:

lijden
Cross Translation:
FromToVia
lijden affliction; détresse affliction — a state of pain, suffering, distress or agony
lijden affres de la mort; calvaire; angoisse de la mort; croix anguish — extreme pain
lijden souffrir suffer — to undergo hardship
lijden souffrir suffer — to feel pain
lijden souffrance suffering — condition