Dutch

Detailed Translations for loop from Dutch to French

loop:

loop [de ~ (m)] nomen

  1. de loop (hardloopwedstrijd)
    la course; le sprint
  2. de loop (geweerlade)
    le fût de fusil

Translation Matrix for loop:

NounRelated TranslationsOther Translations
course hardloopwedstrijd; loop concours; hardloperij; partij; pot; race; ritprijs; strijd; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren; wedstrijd
fût de fusil geweerlade; loop
sprint hardloopwedstrijd; loop eindsprint; ren over korte afstand; sprint; spurt

Related Words for "loop":


Wiktionary Translations for loop:

loop
noun
  1. voorste deel van een wapen
loop
noun
  1. déplacement ordonné d’un fluide. — note On parle de courant d’air dans l’atmosphère, de courant marin dans les océans, du courant d’un cours d’eau.
  2. Tuyau.

Cross Translation:
FromToVia
loop cours course — onward movement
loop cours course — path taken by a waterway
loop courir run — the act of running

loop form of lopen:

lopen verb (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)

  1. lopen (zich voortbewegen; gaan; stappen)
    avancer; se mouvoir
    • avancer verb (avance, avances, avançons, avancez, )
    • se mouvoir verb
  2. lopen (kuieren; wandelen; slenteren; rondslenteren)
  3. lopen (stromen; vloeien)
    couler; s'écouler
    • couler verb (coule, coules, coulons, coulez, )
    • s'écouler verb

Conjugations for lopen:

o.t.t.
  1. loop
  2. loopt
  3. loopt
  4. lopen
  5. lopen
  6. lopen
o.v.t.
  1. liep
  2. liep
  3. liep
  4. liepen
  5. liepen
  6. liepen
v.t.t.
  1. heb gelopen
  2. hebt gelopen
  3. heeft gelopen
  4. hebben gelopen
  5. hebben gelopen
  6. hebben gelopen
v.v.t.
  1. had gelopen
  2. had gelopen
  3. had gelopen
  4. hadden gelopen
  5. hadden gelopen
  6. hadden gelopen
o.t.t.t.
  1. zal lopen
  2. zult lopen
  3. zal lopen
  4. zullen lopen
  5. zullen lopen
  6. zullen lopen
o.v.t.t.
  1. zou lopen
  2. zou lopen
  3. zou lopen
  4. zouden lopen
  5. zouden lopen
  6. zouden lopen
en verder
  1. ben gelopen
  2. bent gelopen
  3. is gelopen
  4. zijn gelopen
  5. zijn gelopen
  6. zijn gelopen
diversen
  1. loop!
  2. loopt!
  3. gelopen
  4. lopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lopen [het ~] nomen

  1. het lopen (geloop)
    l'acte de marcher; le va-et-vient

Translation Matrix for lopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
acte de marcher geloop; lopen
avancer oprukken
couler afvloeien; wegstromen; wegvloeien
va-et-vient geloop; lopen geslinger; hotelschakelaar; hotelschakeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
avancer gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; geld opleveren; gesprek aanknopen; hogerop komen; inbrengen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; opwerpen; poneren; pretenderen; progressie maken; starten; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken
couler lopen; stromen; vloeien afdruipen; afglijden; aftakelen; afvloeien; afvoeren; afzakken; doen wegvloeien; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; galvaniseren; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; inzinken; kelderen; onder water gaan; ondergaan; sijpelen; uitdruppelen; vervallen; verzinken; vlieden; vloeien; vluchten; wegglijden; weglekken; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten; wegzinken; zakken; zinken
faire un tour kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen banjeren; rondrijden; rondtoeren; vertreden
s'écouler lopen; stromen; vloeien aflopen; afvloeien; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vlieden; vloeien; vluchten; voorbijgaan; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten
se balader kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen banjeren; drentelen; flaneren; slenteren
se mouvoir gaan; lopen; stappen; zich voortbewegen verroeren; zich bewegen
se promener kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen rondlopen; rondwaren; rondzwalken
- trappen
OtherRelated TranslationsOther Translations
s'écouler uitkomen; uitstromen

Related Words for "lopen":


Synonyms for "lopen":


Related Definitions for "lopen":

  1. in werking zijn, draaien1
    • de motor loopt goed1
  2. je te voet voortbewegen door stappen te nemen1
    • er lopen twee mannen voorbij1
  3. zich uitstrekken in een bepaalde richting1
    • de rivier loopt naar zee1
  4. zich ontwikkelen1
    • ik moet nog zien hoe het loopt1

Wiktionary Translations for lopen:

lopen
verb
  1. stappen, gaan
  2. uit de hand lopen
lopen
verb
  1. se déplacer jusqu'à un endroit.
  2. Traductions à trier suivant le sens
  3. Se déplacer par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, en ayant toujours un appui au sol.

Cross Translation:
FromToVia
lopen aller gehen — sich schreitend, schrittweise fortbewegen
lopen marcher gehen — funktionieren / funktionsfähig sein
lopen marcher gehen — viel gekauft werden
lopen marcher laufenvon Menschen: (zu Fuß) gehen
lopen marcher; tourner laufenvon technischen Einrichtungen und: funktionstüchtig sein oder angeschaltet sein
lopen couler laufenvon Flüssigkeiten: sich fortbewegen
lopen courir run — to move quickly on two feet
lopen marcher; se promener walk — move on the feet
lopen marcher; faire; à pied walk — to travel a distance by walking