Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. meren:
  2. meer:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for meren from Dutch to French

meren:

meren [de ~] nomen, plural

  1. de meren
    le lacs; l'étangs

meren verb (meer, meert, meerde, meerden, gemeerd)

  1. meren (vastmeren; aanleggen; aanmeren; )
    accoster; aborder; amarrer
    • accoster verb (accoste, accostes, accostons, accostez, )
    • aborder verb (aborde, abordes, abordons, abordez, )
    • amarrer verb (amarre, amarres, amarrons, amarrez, )

Conjugations for meren:

o.t.t.
  1. meer
  2. meert
  3. meert
  4. meren
  5. meren
  6. meren
o.v.t.
  1. meerde
  2. meerde
  3. meerde
  4. meerden
  5. meerden
  6. meerden
v.t.t.
  1. heb gemeerd
  2. hebt gemeerd
  3. heeft gemeerd
  4. hebben gemeerd
  5. hebben gemeerd
  6. hebben gemeerd
v.v.t.
  1. had gemeerd
  2. had gemeerd
  3. had gemeerd
  4. hadden gemeerd
  5. hadden gemeerd
  6. hadden gemeerd
o.t.t.t.
  1. zal meren
  2. zult meren
  3. zal meren
  4. zullen meren
  5. zullen meren
  6. zullen meren
o.v.t.t.
  1. zou meren
  2. zou meren
  3. zou meren
  4. zouden meren
  5. zouden meren
  6. zouden meren
en verder
  1. ben gemeerd
  2. bent gemeerd
  3. is gemeerd
  4. zijn gemeerd
  5. zijn gemeerd
  6. zijn gemeerd
diversen
  1. meer!
  2. meert!
  3. gemeerd
  4. merend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for meren:

NounRelated TranslationsOther Translations
lacs meren
étangs meren
VerbRelated TranslationsOther Translations
aborder aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aankaarten; aanknopen; aanroepen; aansnijden; aanvoeren; aflopen; een voorstel doen; entameren; enteren; gesprek aanknopen; naar voren brengen; naderen; op tafel leggen; openen; opmerken; opperen; opwerpen; praaien; raken; starten; te berde brengen; tegemoetkomen; ter sprake brengen; terechtkomen; toenaderen; toeroepen; treffen; vergaan; verlopen; verstrijken; vertellen; vervallen; verwoorden; voorbijgaan; zeggen
accoster aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aanroepen; praaien; toeroepen
amarrer aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aan een touw vastleggen; sjorren; vastleggen; vastsnoeren

Related Words for "meren":


Wiktionary Translations for meren:

meren
Cross Translation:
FromToVia
meren ancrer; amarrer moor — to fix or secure, as a vessel, in a particular place by casting anchor, or by fastening with cables or chains

meren form of meer:

meer adj

  1. meer

meer [het ~] nomen

  1. het meer (zoetwatermeer)
    – grote waterplas, omgeven door land 1
    le lac; l'étang

meer [de ~ (m)] nomen

  1. de meer
    le lac
    • lac [le ~] nomen

Translation Matrix for meer:

NounRelated TranslationsOther Translations
lac meer; zoetwatermeer
plus en; meeste; plusteken
étang meer; zoetwatermeer plas; poel; vijver
- extra
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- aanvullend; extra
AdverbRelated TranslationsOther Translations
- verder
ModifierRelated TranslationsOther Translations
davantage meer
plus meer

Related Words for "meer":

  • meren, meers, meertje, meertjes

Synonyms for "meer":


Antonyms for "meer":


Related Definitions for "meer":

  1. nog iets erbij, een grotere hoeveelheid dan gewoonlijk1
    • ik kreeg meer geld dan vorige week1
  2. grote waterplas, omgeven door land1
    • we gaan naar het meer van Genève1
  3. vaker1
    • dat moet je meer doen!1
  4. naast dat wat al genoemd is1
    • wie waren er nog meer?1

Wiktionary Translations for meer:

meer
  1. Plus. (Sens général).
  2. Comparatif de beaucoup
noun
  1. Étendue d’eau (1):
  2. petit lac, étendue d’eau
adjective
  1. Qui sert de supplément, qui s’ajouter.

Cross Translation:
FromToVia
meer lac lake — body of water
meer lac See — Namensbestandteil vieler Seen[1]
meer lac See — ein stehendes Gewässer, das von Land umgeben ist