Noun | Related Translations | Other Translations |
monter
|
|
klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
|
s'élever
|
|
klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
apporter
|
naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; opwaarts dragen
|
aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; bijdragen; brengen; erop vooruit gaan; langs brengen; leveren; meebrengen; naartoe brengen; omhoogleiden; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren; vooruitkomen; vorderen
|
lever
|
naar boven tillen; omhoogheffen
|
aanwassen; afhalen; afnemen; bliksemen; expanderen; gaan staan; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de hoogte steken; lichten; meenemen; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven trekken; nullificeren; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogstijgen; ondervangen; openen; ophalen; opheffen; ophijsen; opstaan; optillen; opzwellen; rijzen; stijgen; takelen; teniet doen; tillen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; verheffen; verijdelen; vermeerderen; vernietigen; verruimen; verwijden; weerlichten; weghalen; wegnemen; zwellen
|
monter
|
naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; omhoogheffen; opwaarts dragen
|
assembleren; beklimmen; bestijgen; bevorderd worden; ensceneren; gaan staan; heffen; hogerop komen; in elkaar zetten; in scene zetten; jezelf opwerken; klimmen; koppelen; lichten; monteren; naar boven gaan; naar boven klimmen; naar boven stappen; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog gaan; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooggaan; omhoogheffen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhooglopen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogstappen; omhoogstijgen; opgaan; opheffen; opklauteren; opklimmen; oprijden; oprijzen; opstaan; opstijgen; optillen; opvliegen; opwaarts gaan; opwaarts rijden; opwerken; paardrijden; rijzen; stijgen; tillen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verheffen; vooruitkomen; zich opwerken
|
porter
|
naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; opwaarts dragen
|
aan hebben; aandoen; aangeven; aanreiken; afgeven; afvoeren; berokkenen; dragen; gebukt gaan onder; geven; meedragen; ondersteunen; overgeven; overhandigen; rugsteunen; sjouwen; steunen; toebrengen; toesteken; torsen; veroorzaken; versturen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zenden; zeulen
|
porter en haut
|
naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; opwaarts dragen
|
naarbovendragen
|
porter vers le haut
|
naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; opwaarts dragen
|
|
s'élever
|
naar boven tillen; omhoogheffen
|
aanwassen; de hoogte ingaan; erop vooruit gaan; gaan staan; hoger worden; in de lucht omhoogstijgen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; oprijzen; opstaan; opstijgen; opstuiven; opvliegen; rijzen; stijgen; verheffen; vooruitkomen; vorderen
|
se soulever
|
naar boven tillen; omhoogheffen
|
erop vooruit gaan; muiten; scheepsoproer maken; vooruitkomen; vorderen
|
soulever
|
naar boven tillen; omhoogheffen
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; erop vooruit gaan; heffen; hijsen; lichten; naar boven trekken; naar voren brengen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogleiden; omhoogrukken; omhoogtillen; omklappen; op tafel leggen; ophalen; opheffen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opperen; optillen; opvijzelen; opwaaien; opwerpen; poneren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tillen; vooruitkomen; vorderen
|