Noun | Related Translations | Other Translations |
amorce
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
aas; lokaas; lokmiddel; lokvogel; slaghoedje
|
baie
|
deuropening; opening
|
baai; bes; inham
|
blanc
|
kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing
|
|
brèche
|
bres; deuropening; gat; opening
|
|
cannelure
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
groef; groeve; inkeping; kartel; langwerpige uitholling; schroefdraad
|
carrière
|
gleuf; langwerpige uitholling; opening; sleuf
|
groef; groeve; langwerpige uitholling; levensweg; mijn; mijngroeve; steengroeve
|
commencement
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
aanhef; aanheffen; aanloopstadium; aanlooptijd; aanvangen; aanvangstijd; bakermat; beginnen; begintijd; hoofd; inzetten; oorsprong; starttijd; titel; vertrektijd
|
coupe-feu
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
brandgang
|
creux
|
gleuf; langwerpige uitholling; opening; sleuf
|
gootvormige decoratieve uitholling; holheid; holkeel; kuil; leegheid; uitholling; voosheid
|
crevasse
|
barst; gat; gleuf; groef; inkeping; kier; kloof; opening; reet; scheur; sleuf; spleet; split; tussenruimte; uitsparing
|
barst; bergkloof; bergkloven; bergspleet; breuk; kloof; kloven; krak; rotskloof; rotsspleet; scheur; spleten
|
début
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
aanhef; aanheffen; aanvangen; aanvangstijd; beginne; beginnen; begintijd; debuut; eerste optreden; hoofd; inzetten; starttijd; titel; vertrektijd
|
décollage
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
afreis; afvaart; afvaren; opstijging; uitvaren; vertrek
|
démarrage
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
accelereren; afreis; afvaart; afvaren; opstarten; optrekken; uitvaren; versnellen; vertrek
|
départ
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
aanvangstijd; afreis; afrit; afvaart; afvaren; afvliegen; begintijd; heengaan; starttijd; uitvaren; vertrek; vertrekken; vertrektijd; weggaan; wegvliegen
|
embrasure
|
deuropening; opening
|
schietsleuf
|
encoche
|
barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing
|
inkeping; inkerving; insnijding; jaap; keep; kerf; snede; snee; soort vink
|
entaille
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
groef; groeve; inkeping; inkerving; insnijding; jaap; keep; kerf; kerfsnede; langwerpige uitholling; snede; snee; sneetje; snijwond; snijwondje; soort vink
|
entrebâillement
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
kiertje; naad; voeg
|
espace
|
kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing
|
Space; heelal; ruimte; ruimtes; universum; wereldruimte
|
fente
|
gleuf; kier; kloof; langwerpige uitholling; opening; sleuf; spleet; tussenruimte; uitsparing
|
groef; groeve; insnijding; kepen; kiertje; langwerpige uitholling; split; vore
|
fissure
|
gleuf; kloof; langwerpige uitholling; opening; sleuf; spleet; tussenruimte; uitsparing
|
barst; barsten; breuk; krak; krakken; scheur
|
fossé
|
gleuf; langwerpige uitholling; opening; sleuf
|
burchtgracht; greppel; groef; groeve; langwerpige uitholling; sloot; slotgracht; veste; vesting; vestingsgracht
|
gorge
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
engte; hals; keel; keelgat; smalheid; smalte; strot; tiet; vrouwenborst
|
gouffre
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
afgrond; draaikolk; grondeloze diepte; kolk; kolkgat; maalstroom; werveling; wieling; wieling in het water
|
interligne
|
kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing
|
interim; interlinie; regelafstand; regelspatie; tussenpoos; tussentijd
|
intervalle
|
kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing
|
interim; interval; onderbreking; pauze; poosje; rustpauze; toonafstand; tussenpoos; tussentijd; verpozing
|
origine
|
aanvang; begin; inzet; opening; start
|
aanvangstijd; afkomst; afstammen; afstamming; bakermat; begintijd; herkomst; komaf; oorsprong; origine; spruiten; starttijd; vertrektijd
|
ouverture
|
aanvang; begin; bres; gat; inzet; opening; start
|
brandpuntsverhouding; f-getal; lek; lekken; ontsluiten; ontsluiting; opendoen; openduwen; openlegging; openmaken; openstelling; openstoten; ouverture
|
pare-feu
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
beveiligde gateway; brandgang; firewall; haardhekje; haardrand; haardscherm
|
pause
|
kloof; opening; spleet; tussenruimte; uitsparing
|
afleiding; breuk; cesuur; etenstijd; fractuur; interim; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreken; onderbreking; pauze; pauzeren; rustpauze; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; tussentijd; verbreken; verpozing; verstrooiing; verzet; verzetje
|
précipice
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
|
rainure
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
groef; groeve; inkeping; inkerving; kartel; kerfsnede; langwerpige uitholling; sponning
|
ravin
|
gleuf; kier; kloof; opening; sleuf; spleet; tussenruimte; uitsparing
|
afgrond; bergkloof; bergspleet; grondeloze diepte; kloof; ravijn; rotskloof
|
sillon
|
gleuf; kier; langwerpige uitholling; opening; sleuf
|
gezichtsrimpel; groef; groeve; langwerpige uitholling; lijntje; rimpel; streepje; vore
|
tranchée
|
gleuf; kier; opening; sleuf
|
groef; groeve; langwerpige uitholling; loopgraaf
|
trou
|
bres; gat; opening
|
kuil; lek; lekken; luchtbuis; luchtgat; luchtkanaal; luchtkoker; oog orgaan; oogje; steenkuilen; tussenuur; uithoek; uitholling; ventilatiekanaal; vrije uur
|
trouée
|
bres; gat; opening
|
doorkijkje
|
-
|
gat
|
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
interligne
|
|
interlinie; regelafstand
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
blanc
|
|
blanco; blank; bleek; bleek van gelaatskleur; doodsbleek; grijs; grijsharig; kleurloos; lijkbleek; lijkwit; onbeschreven; ongekleurd; ongelakt; oningevuld; pips; sneeuwwit; spierwit; wit; wit van huidskleur
|
creux
|
|
blind; diep; diepliggend; hol; ingevallen; inhoudsloos; innig; intens; leeg; niet zien kunnend; nietszeggend
|