Dutch

Detailed Translations for ophangen from Dutch to French

ophangen:

ophangen verb (hang op, hangt op, hing op, hingen op, opgehangen)

  1. ophangen (opknopen)
    accrocher au mur; pendre; nouer; attacher avec un noeud; suspendre
    • pendre verb (pends, pend, pendons, pendez, )
    • nouer verb (noue, noues, nouons, nouez, )
    • suspendre verb (suspends, suspend, suspendons, suspendez, )
  2. ophangen (ergens aan hangen)

Conjugations for ophangen:

o.t.t.
  1. hang op
  2. hangt op
  3. hangt op
  4. hangen op
  5. hangen op
  6. hangen op
o.v.t.
  1. hing op
  2. hing op
  3. hing op
  4. hingen op
  5. hingen op
  6. hingen op
v.t.t.
  1. heb opgehangen
  2. hebt opgehangen
  3. heeft opgehangen
  4. hebben opgehangen
  5. hebben opgehangen
  6. hebben opgehangen
v.v.t.
  1. had opgehangen
  2. had opgehangen
  3. had opgehangen
  4. hadden opgehangen
  5. hadden opgehangen
  6. hadden opgehangen
o.t.t.t.
  1. zal ophangen
  2. zult ophangen
  3. zal ophangen
  4. zullen ophangen
  5. zullen ophangen
  6. zullen ophangen
o.v.t.t.
  1. zou ophangen
  2. zou ophangen
  3. zou ophangen
  4. zouden ophangen
  5. zouden ophangen
  6. zouden ophangen
en verder
  1. is opgehangen
  2. zijn opgehangen
diversen
  1. hang op!
  2. hangt op!
  3. opgehangen
  4. ophangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ophangen [znw.] nomen

  1. ophangen (ophanging; wielophanging)
    la suspension

Translation Matrix for ophangen:

NounRelated TranslationsOther Translations
pendre hangen
suspension ophangen; ophanging; wielophanging hanglamp; onderbreken; onderbreking; opschorting; schorsing; suspensie; verbreken; vering
VerbRelated TranslationsOther Translations
accrocher au mur ophangen; opknopen
accrocher à ergens aan hangen; ophangen
attacher avec un noeud ophangen; opknopen
nouer ophangen; opknopen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; dichtbinden; ergens aan bevestigen; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; samenbinden; samenknopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; voorbinden; voordoen
pendre ophangen; opknopen blijven hangen; naar buiten hangen; naarbeneden hangen; uithangen; vast blijven hangen
pendre à ergens aan hangen; ophangen
suspendre ophangen; opknopen afbestellen; afgelasten; afsluiten; afzeggen; annuleren; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; intrekken; nietig verklaren; ophouden; schorsen; stilleggen; stoppen; suspenderen
suspendre à ergens aan hangen; ophangen

Wiktionary Translations for ophangen:

ophangen
verb
  1. een telefoongesprek beëindigen
  2. aan de galg opknopen
ophangen
verb
  1. Raccrocher le combiné du téléphone

Cross Translation:
FromToVia
ophangen → [[être suspendu]]; pendre hang — to be or remain suspended
ophangen laisser pendre; suspendre; pendre hang — to cause to be suspended
ophangen accrocher hang — to place on a hook
ophangen pendre hang — to execute by suspension from the neck
ophangen exposer hang — to exhibit by hanging
ophangen lancer sling — to throw
ophangen suspendre suspend — To hang freely