Dutch

Detailed Translations for ophitsend from Dutch to French

ophitsend:

ophitsend adj

  1. ophitsend (opstokend)

Translation Matrix for ophitsend:

NounRelated TranslationsOther Translations
excitant doping; pep; pepmiddel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
excitant ophitsend; opstokend droge; geil; heet; hitsig; opgewonden; opwindend; pikant; seksueel opgewonden; sexy; zinnenprikkelend

ophitsen:

ophitsen verb (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)

  1. ophitsen (uitlokken; aanleiding geven tot; provoceren; uitdagen)
    susciter; inciter à; provoquer
    • susciter verb (suscite, suscites, suscitons, suscitez, )
    • inciter à verb
    • provoquer verb (provoque, provoques, provoquons, provoquez, )
  2. ophitsen (opjagen; jachten; voortjagen; opdrijven)
    presser; chasser
    • presser verb (presse, presses, pressons, pressez, )
    • chasser verb (chasse, chasses, chassons, chassez, )
  3. ophitsen (opruien; aanzetten; opfokken; )
    inciter; allumer; énerver; ameuter; exciter; semer la discorde
    • inciter verb (incite, incites, incitons, incitez, )
    • allumer verb (allume, allumes, allumons, allumez, )
    • énerver verb (énerve, énerves, énervons, énervez, )
    • ameuter verb (ameute, ameutes, ameutons, ameutez, )
    • exciter verb (excite, excites, excitons, excitez, )

Conjugations for ophitsen:

o.t.t.
  1. hits op
  2. hitst op
  3. hitst op
  4. hitsen op
  5. hitsen op
  6. hitsen op
o.v.t.
  1. hitste op
  2. hitste op
  3. hitste op
  4. hitsten op
  5. hitsten op
  6. hitsten op
v.t.t.
  1. heb opgehitst
  2. hebt opgehitst
  3. heeft opgehitst
  4. hebben opgehitst
  5. hebben opgehitst
  6. hebben opgehitst
v.v.t.
  1. had opgehitst
  2. had opgehitst
  3. had opgehitst
  4. hadden opgehitst
  5. hadden opgehitst
  6. hadden opgehitst
o.t.t.t.
  1. zal ophitsen
  2. zult ophitsen
  3. zal ophitsen
  4. zullen ophitsen
  5. zullen ophitsen
  6. zullen ophitsen
o.v.t.t.
  1. zou ophitsen
  2. zou ophitsen
  3. zou ophitsen
  4. zouden ophitsen
  5. zouden ophitsen
  6. zouden ophitsen
en verder
  1. ben opgehitst
  2. bent opgehitst
  3. is opgehitst
  4. zijn opgehitst
  5. zijn opgehitst
  6. zijn opgehitst
diversen
  1. hits op!
  2. hitst op!
  3. opgehitst
  4. ophitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ophitsen [znw.] nomen

  1. ophitsen (opstoken; opstokerij; aanstoken)
    la provocation; le tisonnement; l'excitation; l'attisement

Translation Matrix for ophitsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
attisement aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij
excitation aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij aanmoediging; aansporen; aansporing; agitatie; beroering; geilheid; gewoel; hitsigheid; instigeren; lust; ongedurigheid; onrust; onrustigheid; opgewondenheid; oproer; opruiing; opstand; opstootje; opwekken; opwekking; rel; steun; stimulans; volksoproer; vuistgevecht; zin
exciter aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
inciter aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
provocation aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij aanleiding; aanstichting; gevolg; opruiing; provocatie; provoceren; reden; teweegbrengen; teweegbrenging; uitdaging; uitlokken; uitlokking; veroorzaking; verwekking; voortbrenging
tisonnement aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij gepor
VerbRelated TranslationsOther Translations
allumer aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aandoen; aanmaken; aansteken; aanstrijken; aanzetten; doen branden; doen ontvlammen; in de fik steken; inschakelen; licht aansteken; ontbranden; ontsteken; ontvlammen; opwekken; opwinden; prikkelen; starten; stimuleren; vuur maken; vuur vatten; vuurmaken
ameuter aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; opwekken; opwinden; poken; prikkelen; stimuleren; stoken
chasser jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen afhouden; afnemen; afzonderen; bannen; bezweren; buitensluiten; ecarteren; lichten; uitbannen; uitdrijven; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegwerken; weren
exciter aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; bezielen; iets aanstoken; instigeren; motiveren; opjutten; oppoken; opporren; opstoken; opvrijen; opwekken; opwinden; poken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; stoken; toejuichen; toemoedigen
inciter aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; aanzwiepen; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opdrijven; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; voortdrijven; voortjagen; wakker schudden; wegjagen
inciter à aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aanblazen; aandoen; aanjagen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iets aanstoken; instigeren; motiveren; ontlokken; opjutten; oppoken; opstoken; poken; porren; provoceren; stimuleren; stoken; teweegbrengen; veroorzaken
presser jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aanpoten; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; drukken; haast maken; haasten; ijlen; inpersen; jachten; jagen; jakkeren; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; omwoelen; op iets aandringen; opjagen; opjutten; oppersen; overhaasten; persen; porren; reppen; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; tot spoed aanzetten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortmaken; zich spoeden
provoquer aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken aandoen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanzetten; aanzetten tot; animeren; instigeren; ontlokken; provoceren; stimuleren; teweegbrengen; veroorzaken; verwekken
semer la discorde aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
susciter aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken teweegbrengen; veroorzaken; verwekken
énerver aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; ergeren; irriteren; nerveus maken; op de zenuwen werken; oppoken; opstoken; poken; stoken; vervelen

Wiktionary Translations for ophitsen:


External Machine Translations: